zaterdag 17 september 2011

Lunchgeld

Een oude, dikke man, met bijpassende auto en portemonnee, stapt een gezellig eetcafétje in een minstens zo gezellig dorpje binnen. Hij groet de serveersters -alleen de knappe-, ze kennen hem, want hij komt wel vaker. Hij strijkt zijn grauwe haren naar één kant zodat niemand ziet dat hij kaal is. Of eigenlijk zodat iedereen ziet dat hij kaal is en dat probeert te verbergen door zijn haren naar één kant te strijken. 
De man gaat zitten en bestelt: “The usual”. Twee uitsmijters met spek en kaas op wit brood. En een groot glas cola. Hij pakt een krantje en bestudeert de wanorde van de dag, om het daarna weer snel te vergeten. Hij maakt veel liever een puzzeltje of leest de strips. Ja de strips, die zijn leuk! De man gaat zo op in de frameverhaaltjes, dat hij niet doorheeft dat het krantje vlak boven een kaars hangt en vlam vat. De serveerster die net aan komt lopen met zijn cola reageert attent door het glas leeg te kieperen over het brandende nieuwsblaadje.
“Dat is niet de eerste keer hè Sjors?” grinnikt het meisje.
“Sorry, ik zat niet op te letten”, stamelt de man, “ik vergoed alle schade, echt waar!” Hij graait zijn portemonnee uit de binnenzak van zijn colbertje en haalt er een paar briefjes uit. “Hier!” roept hij. “Tien, twintig, is dat genoeg? Nee?” Het regent nu bankbiljetten in het eetcafé: twintigjes, vijftigjes, honderdjes.
De man staat op en waggelt richting zijn auto. “Laat de rest maar zitten!” roept hij nog wanneer hij bij de uitgang is.
“Tot volgende week!” roepen de serveersters terwijl ze de briefjes bij elkaar harken. Ze weten dat hij dan weer komt en er precies hetzelfde gebeurt als vandaag. En vorige week en de week daarvoor en daarvoor.

Vlechten

Zullen we..’

Hij voelde de bui al hangen. Ze zou weer komen met zo’n onmogelijk idee, zo’n idee wat alleen maar werkt in haar hoofd en daarbuiten opgeslokt wordt door de harde fantasieloze wereld. En dan zou hij haar, zoals al zo vaak eerder, moeten teleurstellen en haar dromen leegzuigen. Zoals toen hij haar moest uitleggen dat je van wolken geen borsten kon boetseren om haar boezempje op te vullen. Of dat je door het eten van gras geen zeven magen krijgt.

Vroeger was ze vast zo’n meisje wat nog altijd tekeningen en de grootste wortel in haar schoen stopte voor Sinterklaas en zijn witte schimmel, ook al wist ze dat ze niet meer geloofde. Want geloven dat ze niet meer geloofde dat kon ze niet. Niet dat hij haar vroeger kende, in ieder geval dat dacht hij. Zij had hem al vaak genoeg in haar jeugd gefantaseerd, hij was vast die ene jongen die haar had geholpen met het bouwen van haar piratenschip aan zee. En als hij dat niet was had ze hem vast ooit een kauwgombal gegeven.

Maar hij wist dat het niet zo was, want hij zou haar en haar lange vlechten zeker herinneren. Zulke vlechten vergeet je niet. Nooit niet. Toen ze samen fotoboeken doorbladerden had hij ze vluchtig gezien, hij had nog gezegd ‘wat een mooie vlechten’, maar zij vond ze maar stom. ‘Vroeger trokken ze er altijd aan en toen heb ik ze afgeknipt met een botte schaar en toen was mama heel boos en toen moest ik huilen en naar mijn kamer en toen moest ik alle haren bij elkaar vegen’, vandaar.

Het ergste vond hij had hij haar had moeten vertellen dat niet iedereen altijd lief voor elkaar is. Onschuldig bloot –zo dampend onschuldig kon alleen zij zijn- kwam ze uit de douche gestapt en terwijl ze haar eigen sleutelbenen bestudeerde had ze hem gevraagd waarom mensen elkaar kwetsen en pijn doen. De wereld is soms niet zo leuk en daarom zijn mensen soms ook niet zo leuk voor elkaar, had hij uitgelegd. Dat begreep ze niet. En hij voelde zich een bruut omdat hij het wel begreep.

‘… als we samen groot zijn door een land hier heel ver vandaan trekken. Een land waar ze lama’s hebben. En dan redden we alle zielige babylama’s die verstoten zijn en nemen ze mee? Dan zijn we een soort van lamaherders en slapen we ’s nachts naakt onder de sterren, want kleren hebben we niet nodig. Want we hebben die lama’s. Snap je? Ja?‘

Kon het maar zo zijn. Konden ze maar samen in haar dromen gaan wonen. 

donderdag 15 september 2011

Stomme, mooie herinneringen.

Septembers woorden vlogen als stukjes geluk door het begin van de nacht. Het leken vogels met gouden vleugels, die binnen kwamen door mijn oren en zich daarna vast plantten in mijn hersens. Ze waren van plan om daar eeuwig te blijven zitten, vormden zichzelf gelijk om tot herinneringen die ik niet meer vergeten zou.
Het was donker buiten, het waaide en regende zachtjes. We hadden niets door. Waren teveel bezig met het ontdekken van de ander, het maken van landkaarten van gebieden die we nooit bezocht hadden maar ons nu langzaam bekend voor begonnen te komen.
Ik wist dat ik uren naar je had kunnen kijken, maar ik deed het niet.
En het leek mij best een goed idee om samen een tweepersoons hangmat te kopen en ons in slaap te laten wiegen door de nacht. Voor één keer maar. Alleen had ik geen idee hoe ik dat tegen jou moest zeggen, dus ik zweeg.
Ik wist niet waarom je zo opeens mijn leven binnen was komen wandelen, waarom je ervoor had gekozen tegen mij te gaan praten terwijl er duizend namen waren die je nog niet wist, waarom je zo keek als je kijken kon en waarom je chromosomen zo prachtig gecombineerd waren. Ik snapte er niet zoveel meer van.
Ik wist wel dat jij mij kon redden, maar ik wilde die nacht alles behalve gered worden.

Met wiebelende benen zat ik aan het einde van de nacht op het stenen muurtje voor het huis te kijken hoe jij langzaam opstapte en wegfietste. De takken van de bomen wiebelden met mij mee, waaiden heen en weer voor de donkere lucht.
Twee seconden had ik mijn ogen gesloten, wetend dat die paar tellen de wereld konden veranderen. Toen ik ze weer opende was je verdwenen, en ik wist dat het de laatste keer zou zijn geweest dat ik je zag.
Ik voelde me net een klein, verdwaald vogeltje.

Studentenleven.

Voor morgen: Hoofdstuk 2 bestuderen uit Psychological science. Dat zijn dik 40 pagina’s.
Voor overmorgen: Hoofdstuk 1 + 2 uit Wetenschapsfilosofie In De Context Van De Sociale Wetenschappen en Hoofdstuk 1 uit Understanding Research.
Morgenavond: Gezellig met groepje 6 (de floepgroep, toepasselijk genaamd) eten bij iemand thuis en daarna door naar het themabowlen! Gevolgd door, uiteraard, feest. Wat is het thema dan, vragen jullie je natuurlijk af. Nou: Disney. Dirty Disney om precies te zijn. Suggesties iemand? (kom maar niet met suggesties, tegen de tijd dat ik ze lees is het al veel te laat)
Oh en verder mag ik een paper schrijven over de rol van de biologische benadering binnen het behaviorisme en de cognitieve benadering.
Oh op het moment van schrijven (woensdagavond, morgen heb ik natuurlijk geen tijd) sta ik op het punt om naar een bandrepetitie te gaan. Die natuurlijk spoedig gevolgd wordt door een repetitie met band numero 2.
Verder hang ik in mijn tussenuren veel rond in de muziekwinkel in Utrecht. Mijn effectenpedaal heeft namelijk besloten mij na een jaar of 6 in de te laten (emotioneel moment…) en nu heb ik dus een nieuwe nodig. Oh en ik heb ook een nieuwe versterker nodig. En een nieuwe akoestische gitaar. En ik werk bijna niet, dus misschien ga ik wel een baan zoeken. Zouden ze mensen nodig hebben bij de muziekwinkel? En wanneer moet ik dat in hemelsnaam gaan doen…

woensdag 14 september 2011

Dat. dus.

Ze vroeg zich af hoe het leven haar gebracht had naar de plek waar ze nu was. Lopend door de bergen naast een man die de jaren op zijn schouders droeg. Hij praatte zonder woorden en zij luisterde terug. Ze vroeg zich af hoe het leven de man had gebracht naar de plek waar hij nu was. Lopend naast een meisje die de jaren nog lang niet kon voelen maar wel dacht dat ze er hingen. Toen ze over een smal paadje over een beekje moesten wenste ze dat de man niet zou vallen. Als er iets was waar ze niet van hield was het van mensen die vallen. Maar hij viel niet. Zijn balans was nog in perfecte staat. Er was niet echt iets wat ze kon bedenken wat niet in perfecte staat was. Behalve misschien zijn emoties. Sinds hun reis begonnen was had de man al zeventien keer tranen over zijn wangen laten vloeien. Misschien omdat hij besefte dat hij alles voor de laatste keer zou zien. Behalve als ze op de terugweg precies dezelfde route namen, maar dat was vrijwel onmogelijk.

Koud water stroomde als een waterval over haar heen. Niet gek, te bedenken dat het een waterval was die het water naar beneden liet vallen. Ze sloot haar ogen en genoot van het hamerende gevoel op haar hoofd. Toen ze de wereld weer toeliet zag ze dat de man hetzelfde deed. Met zijn handen voor zijn ogen. Misschien huilde hij. Het leek haar niet onwaarschijnlijk. Ze kon het niet zien vanwege de handen, en het stromende water. De man boog lichtjes zijn knieën en sprong. In de fractie van een seconden dat de man in de lucht zweefde zag ze de jaren van hem af vliegen. Alsof ze mee waren gestroomd met de waterval. Ze probeerde hetzelfde. Een sprong. Als ze ooit half zoveel kon leven als deze man zou ze gelukkig kunnen sterven.

Stoepje

Zaterdag zat ik op een stoepje.

Dit stoepje. Misschien wel het mooiste plek van Utrecht. Een stoepje, onder een boom, naast een werfkelder, aan de Oudegracht. Aan de over kant is een bordje dat ik niet kan lezen, want er staat een parasol voor. Er staat ta.....istro. Ik ben er nog niet uit wat daar nou eigenlijk staat.

Dit stoepje is mijn favoriete stoepje. Op dit stoepje zat ik ooit met een jongen met een rare uitspraak. We hadden het over eenden, onderwater gothic feestjes en het feit dat pissenbedden in Australië roleypoley’s heten. Dat is eigenlijk de enige reden dat dit mijn favoriete stoepje is, misschien wel omdat hij mijn favoriete jongen is. En roleypoley mijn favoriete woord.

Dit is ook het stoepje waar ik verantwoord kan hipsteren. Ik kan hier hipster koffie drinken, met hipster vriendjes, terwijl ik in een hipster notitieblokje hipster stukjes over hipster stoepjes schrijf. En dat terwijl er een raar hipster tasje naast me staat, en ik hipster schoentjes aan heb. Ik geef het toe, ik ben een hipster. Maar dat mag soms. Vandaag ben ik een hipster die een stukje schrijft. Een stukje over een stoepje.

Ik luister naar fijne deuntjes, en schop met mijn hipster schoentjes kleine steentjes de gracht in. Bergen 40+’ers die rosé drinken op hun sloepje, half lamme studenten op verening boten en een hockey team dat als uitje een waterfiets tochtje aan het maken is. Ik zat te wachten op het hipster bootje, maar die kwam niet. Iets wat ik best jammer vond, want een hipster boot lijkt me leuk. Dan zouden we met z’n allen speciaal bier en koffie drinken, soepstengels eten en luisteren naar hipster liedjes. Dan zouden we praten over bands waar niemand ooit van gehoord had, allstars en katten. En dan zou dit stoepje het opstap punt zijn, het is niet voor niets een hipster stoepje aan de gracht.

Ik kan er niks aan doen, het is nou eenmaal mijn favoriete stoepje. Ja, dit stoepje is een fijn stoepje. Vooral ten zeerste geschikt voor koffie dates met internet liefdes, want zodra je op dat stoepje zit ben je een hipster. En zodra je een hipster bent, mag alles. Zo ook mensen ten huwelijk vragen via internet. Ja.

Fijn stoepje. 

dinsdag 13 september 2011

Tranenzee

Hij huilt de hele tijd.
Zelfs als zich geen tranen vormen, verraden zijn ogen de pijnlijke leegte van iemand die vanbinnen huilt. Ik wil hem helpen, maar hij laat me niet dichtbij komen. Huilen doet hij alleen, weggekropen in de kronkelende gangen van zijn gedachten. Hij slaapt met zijn rug naar me toe, als een muur van vlees die de wereld buiten sluit. Hij praat tegen me met nietszeggende woorden, in lege, holle zinnen. Vroeger klonk er liefde door alles wat hij zei. Nu praat hij tegen me omdat het moet. Nu is alles wat hij zegt vlak en zonder enige betekenis.
Het verdriet is zo intens, zo immens dat hij er in zwelgt, er blind in zwemt zoals hij 's nachts zou doen in een woeste zee. Hij zwemt op tegen de hoge golven en komt niet vooruit. Elke dag wordt hij verder naar beneden gezogen, de diepte in. Weg van de oppervlakte. Weg van het leven. Weg van mij. Hij klampt zich vast aan het verlies. Ik wil zijn hand beetpakken, samen zwemmen naar de veilige kust. Om zijn wonden te helen, zijn pijn te verzachten, hem te helpen erbovenop te komen.
Maar hij strekt zijn hand niet naar me uit. In plaats daarvan deinst hij terug; hij doet het liever alleen. Hij geeft mij namelijk de schuld. Hij geeft zichzelf de schuld. En hij geeft mij de schuld.
Ik geef mezelf ook de schuld. Het meest neem ik het mezelf kwalijk. Ik wil dat hij stopt met huilen, stopt met verdrietig zijn, stopt met rouwen met elk stukje van zijn ziel.
Ik raak hem kwijt, wat ik zo hard had proberen te voorkomen door te doen wat ik deed en door te zeggen wat ik zei. Ditmaal zou ik hem niet verliezen aan een ander levend wezen. Ik zou hem verliezen aan zichzelf. Ik zag het gewoon voor me: hij zou verdrinken in de tranenzee. Hij zou naar beneden worden getrokken in de kille, grijze diepte en zijn leven nooit meer op kunnen pakken.
En het enige wat ik kon doen was toekijken vanaf de kust.

maandag 12 september 2011

Het honderdste bericht op ehvtm! [aka, eenhandjevoltoffemensen]

Het meisje kijkt opgewekt wanneer de trein zijn vaart mindert. Ze paseert aan de linkerkant de vrouwengevangenis. 
Ze kent een meisje die in die gevangenis zit. 
Aan de rechterkant staat een gebouwtje waarvan ze de bestemming nooit helemaal heeft kunnen achterhalen, maar de lichten van de tennisvelden zijn fel en maken haar pupillen in elkaar duiken. 

Station Zwolle. Buiten is het al donker en de wind is opgestoken. Toen ze in Akkrum op de trein stapte was het nog droog, maar nu valt er een vieze motregen.  Het station is een bouwval met overal hopen zand en een loopbrug in plaats van een tunnel.


 Ze kijkt in het kleine ici paris spiegeltje die ze op het kleine inklapbare tafeltje voor zich heeft gezet en maakt een paar plukken van haar blonde haar vast met een klipje.

Het spiegeltje verdwijnt in haar bruine aktetas en de tas wordt om haar schouder geslingerd.

Ze staat op. Boos kijkt ze naar de jongens die haar ‘schatje’ noemen en ongegeneerd naar haar borsten staren. De jongens merken dat het meisje niet onder de indruk was van hun vertoning en schelden haar uit. Ineens is ze geen ‘schatje’ meer maar een ‘hoer’.

Het meisje verstaat het gescheld van de jongens niet meer. Ze heeft hem al gezien. Ze loopt door het gangpad en zoekt grip bij elke stoel die ze passeert. Door het raam heeft ze hem al zien staan bij de rookpaal vlakbij de brasserie ‘Op Tijd’.

De trein rolt een stukje door en stopt net voor de openbare toiletten waar voornamelijk Poolse mannen voor WC-juffrouw spelen. Ze falen aangezien een echte WC-juffrouw nooit in slaap zou vallen tijdens haar shift. De Poolse mannen doen dit wel.

Een mevrouw met bruin krullend haar en een lila rugzakje drukt op de knop waarna de verlossende hydraulische pompen de deuren van de trein openstuwen.

Ze stapt nu ook de trein uit en loopt naar de rookpaal. Hij draait zich om en ziet haar wanneer haar lippen een afstand van een paar centimeter van de zijne zijn. Hij glimlacht en ze lacht terug. Dan verdwijnt de lach van haar gezicht en staart ze enkele tellen in zijn ogen. Ook zijn lach verdwijnt als de trein die doorgaat met zijn reis. Hij kijkt een beetje geschrokken en trekt voorzichtig en vragend zijn wenkbrauwen op. Ze kust hem vol op de lippen.

Zo wordt je steeds ouder en ongelukkiger.

En weer zat ik op zondagavond niet op te letten. De dagen gaan de laatste tijd ook zo snel voorbij. Ik keek vanochtend net voor mijn college taalbeheersing wel heel even op deze internetpagina der internetpagina’s en zag een nieuw tof mens. Welkom nieuw tof mens! Hoe meer vreugd, hoe mee zielen.
Of andersom, kan ook.

Goed, dames en heren van het goede leven. Zitten we al een beetje in de wintersfeer? Ik wel namelijk, en ik kijk op dit moment Alles is liefde. Alstublieft:

“Als je jong bent geloof je alles. Van spinazie krijg je spierballen, je vader is de sterkste man van Nederland en Sinterklaas bestaat. Maar er komt een dag dat je naar de schoenen van de goedheiligman kijkt en denkt; ‘Wacht eens! Dit zijn de schoenen van mijn vader!’. Je vermoedde al zoiets maar nu dringt het pas echt tot je door. Het is onzin te geloven dat er in Spanje een man met een lange witte baard rond loopt, die één keer per jaar de stoomboot pakt om bij jou iets in je schoen te stoppen.
“En nog zoiets. Van spinazie krijg je geen spierballen. Nederland wordt nooit wereldkampioen. Jij trouwt niet met de juf.
“Zo wordt je ouder en steeds ongelukkiger. De enige momenten dat je je weer even voelt als toen zijn de momenten waarop je van iemand houdt. Echt van iemand houdt. Dan valt alles wat stom is of pijn doet even helemaal weg. Liefde is alles. En daar moeten we in blijven geloven. Dus wat nou als we gewoon met z’n allen zouden besluiten dat Sinterklaas bestaat. Dan weten we heus wel dat we die cadeautjes nog steeds zelf moeten kopen, maar het gaat meer om het idee. Dat we blijven geloven dat het nog altijd goed kan komen. Met ons. Met de liefde.
Want liefde is als Sinterklaas; je moet erin geloven, anders wordt het niks”.
-         Alles is liefde

Ik kan met behoorlijk wat zekerheid zeggen dat dit één van de leukste stukjes tekst ooit is. Naar mijn mening dan. Ik moet wel eerlijk toegeven dat ik nooit vermoedde dat mijn ouders de cadeautjes kochten die ik in mijn schoen had ’s ochtends. Ik bleef altijd volhouden dat Sinterklaas wel echt bestond. Ik durfde ook absoluut niet ’s nachts naar beneden rond 5 december, doodsbang dat ik op de gang een Zwarte Piet of een paard tegen zou komen.
Ik vind het bijna beschamend om toe te geven, maar in groep vijf snapte ik niet waarom we surprises moesten maken.
“Omdat Sinterklaas niet bestaat”. Wát een onzin, waarom bleef iedereen dat zeggen?
Ik was dan ook zwaar down toen mijn moeder mij de waarheid vertelde. Ik voelde me wel een beetje stom, ook al heb ik dat nooit toegegeven aan de mensen die ik had afgesnauwd omdat ze bleven volhouden dat de Sint niet echt was.

Dit was het weer voor vandaag. Nog een stukje ziel dat je van mij krijgt. Ik geniet best van het weer trouwens. Ik kan niet wachten tot de bomen weer oranje zijn, als bewijs dat het wolvenseizoen weer begonnen is. 
Welterusten!