vrijdag 28 oktober 2011

Reserveren

ja dus
We liepen, ook al fietste ik liever, over de opgewarmde straat. Je liep een paar stappen voor me en keek niet achter om. Ik ging liggen op het asfalt. Toen je geen andere voetstappen dan die van jou meer hoorde, stopte je. Je keek om en toen je me zag liggen vroeg je waarom. 'Waarom, waarom lig je op de straat?', zo vroeg je het. Ik glimlachte, ik werd er altijd gelukkig van als je twee keer hetzelfde woord in één zin zei. 'Het stoplicht stond op rood', zei ik, 'dus dan moet je wachten'. Eerst fronste je, maar daarna werd je blik ondeugend en liep je naar me toe. Je pakte me bij mijn middel en tilde me over je schouder. 'Ik laat jou niet op de straat liggen, straks word je overreden en dan ben ik het fijnste wezen op deze aarde kwijt', vertelde je me. Ik voelde het bloed naar mijn wangen stromen en ik drukte een kusje op je rug. Je kneep in mijn blote voet, de rechter. We, of eigenlijk jij, liepen verder over het warme asfalt. Eigenlijk wilde ik liever zelf lopen, omdat ik in de armen van iemand anders toch weer hoop kreeg dat ik ooit kon vliegen en dat wilde ik liever niet, hoe fijn die gedachten ook waren. 

donderdag 27 oktober 2011

Vanaf toen

De ijzeren spijlen van het hek voelden koud aan langs mijn blote benen. Voorzichtig zette ik mijn voeten tussen de scherpe punten neer, vanaf daar sprong ik naar beneden. Recht in jouw armen. Haast verloor je je evenwicht, maar de paar stappen achteruit hielpen je om het terug te vinden.
Het was raar om hier te zijn wanneer er niemand anders was. Normaal waren we niet de enige in de dierentuin, maar nu waren de paden leeg en verlaten. Het was nacht. Vanuit de hokken klonken af en toe vage geluiden van dieren, maar eigenlijk zweeg de hele wereld.
We renden langs de verblijven en je had mijn hand vast. Mijn jurkje waaide rond mijn lichaam en ik had het idee alsof mijn benen elk moment in elkaar konden zakken. Ik wist niet waarom. Alles was zo breekbaar de laatste tijd.

De pinguïns leefden buiten. Een aantal stond met hun kop tussen hun veren te slapen, anderen waggelden samen met de kleine babypinguïns een beetje heen en weer.
We gingen op het bankje zitten en keken. Je sloot twee koptelefoons aan op je muziek en zette er één van op mijn hoofd en de ander op je eigen hoofd. We luisterden pianoliedjes, zo hard mogelijk galmden de klanken door ons hoofd.

Het was lente, haast zomer. We klommen de dierentuin uit en wandelden langzaam naar je huis, door de nacht.
Je balkon was leeg, de wereld was leeg, op een zacht matras met dikke dekbedden na. We vielen in slaap tussen de kussens, tussen de muggen en onder de sterren en de kwetterende vogeltjes.











(En eigenlijk ben ik best vrolijk, want gisteren zag ik Bon Iver :))(En eigenlijk moet je Comptine d'un autre été: l'après-midi van Yann Tiersen luisteren wanneer je dit leest. Ik wilde het liedje er eerst boven zetten, maar ik vond het toch niet mooi staan.)

Oh Yeah

Hallo trouwe lezertjes (hebben we die eigenlijk?), vandaag weer een gezellig stukje non-fictie voor jullie, het betreft mijn leven. In het bijzonder mijn leven van gisteren, want gisteren was mijn leven iets bijzonderder dan het meestal is. Gisteren was ik rockster =)

Gisteren was het namelijk zover, de cd-presentatie van mijn band, Valour Up Twice, in een propvol P79 in Den Bosch. En drie keer raden: Het was vet. Ik kan allemaal wel uitgebreid de details gaan vertellen enzo, maar dat doe ik niet, want iedereen die er niet bij was is een loser. Verder wou ik eigenlijk de foto's en filmpjes voor zichzelf laten spreken, maar er staat pas één foto online en de filmpjes zijn nog niet klaar. Maar bij deze, veel plezier met één foto. Ik ben het langharig tuig.

Kijk ons gaan

Ik wou eigenlijk een foto waarop ik gitaarspelend aan het crowdsurfen ben, maar die staan  nog niet online...

woensdag 26 oktober 2011

Alweer een improvisatie dinsdag.

Het telefoonboek lag gesloten voor haar. Ze legde haar hand erop en bekeek haar lange, slanke vingers. Ze hoopte dat haar rechterhand haar vandaag iets moois zou geven. Haar hand verplaatste ze naar de rechterkant van het boek en ze gleed voorzichtig met haar duim over de pagina's. Heen en weer, zeven keer. Na de zevende keer sloeg het dikke boek met een plof open. "Ferwerdadiel", stond er aan de bovenkant van de bladzijde. Er ontsnapte een klein lachje toen ze de plaatsnaam las. Het was een relatief klein plaatsje, aan het aantal pagina's dat Ferwerdadiel in beslag nam te zien. Haar linkerhand legde ze over haar ogen, terwijl ze van haar rechterhand elke vinger tot een vuist maakte, behalve van haar wijsvinger. Die bleef als een stok rechtop staan. Ze cirkelde even met haar vinger boven de bladzijdes, in de hoop dat het haar vinger de juiste keuze liet maken. Ze liet haar vinger vallen, in de rechterbenedenhoek.
R. de Winter


De Winter. Ze hield van de winter. De winter bracht gezelligheid, misschien zou R. de Winter datzelfde gevoel geven. Ze pakte een gouden pen, die ze van haar oma had geërfd. Ook pakte ze een vel papier, gewoon een witte. Met lijntjes. Ze begon te schrijven, te schrijven over lege landschappen en volle steden. Lege blikken en volle gedachten. Ze schreef alles op wat in haar gedachten opkwam. Alles. Haar gedachten waren altijd vol met de raarste dingen, de raarste hersenspinsels ontstonden daar. Na een half uur keek ze op, omdat haar hand begon te zeuren. Ze telde de blaadjes, waar de inkt van haar gouden pen haar kronkelige handschrift op het papier had neergezet. Negen. Negen blaadjes.
De enveloppen lagen in het kleinste laatje van het dressoir. Haar dressoir bestond uit laatjes van dertig verschillende formaten, wat betekende dat er ook twintig laatjes in haar dressoir waren. Alles van waarde lag er in opgeborgen. Enveloppen hadden waarde, omdat ze daarmee de mooie dingen verstuurde. Postzegels verzamelde haar opa altijd, voor speciale gelegenheden gebruikte ze postzegels uit deze map. Het derde laatje van rechts, op de eerste rij was voor opa's postzegelverzameling bestemd. Ze pakte een postzegel met een kolibrie erop, een kleurrijke kolibrie. Het adres werd op de envelop geschreven, in het zelfde kronkelige handschrift waarmee ze de brief had geschreven.
De tocht naar de brievenbus was net zo inspirerend als een zak aardappels, meestal was dat geen goed teken. Met trillende vingers gooide ze de brief in de brievenbus, in het rechter gleufje. Haar brief zou langs een wirwar van machines en sorteer machines gaan, om vervolgens bij ene R. de Winter op de mat te belanden.
Met haar capuchon op en haar handen in haar zakken, liep ze terug, zich afvragend waarom ze soms zo impulsief was.

De ontdekking van het eilandje

Door de gouden herfstzon die alle bomen in vuur veranderde werd ze naar buiten gelokt. Ze bewandelde een weg die ze al zo vaak bewandeld had dus besloot ze in plaats van na de brug naar het park te lopen de weg naar links te nemen. Onder een boog van bomen liep ze naar het onbekende. Langs huizen die woonden op het water liep ze langs de linkerkant van de weg. Ze hield van lopen en fietsen aan de linkerkant van de weg. Waarschijnlijk als protest tegen de mensen die haar vroeger rechts hadden leren schrijven terwijl ze eigenlijk links was. Ze liet haar vingers dansen op de reling van een klein bruggetje die ze over moest. Ze besloot dat ze pas naar huis terug mocht als ze zes bruggen was gepasseerd. Waarom ze precies het getal zes koos wist ze niet maar met het bruggetje achter haar, en de brug die ze aan het begin van haar wandeling over was gelopen had ze er twee gehad. Vier te gaan.
De huizen op het water waren wonderlijk. Dorien en Michiel hadden een plat dak waar stoelen op stonden. Ze zag zichzelf liggen op het dak, kijkend naar de sterren, luisterend naar het ruisen van de bomen. Ze zette 'wonen in een huis op het water' bovenaan haar lijstje van dingen die ze nog wilde in haar leven.
Haar vingers dansten over het derde brugje. Nu stond ze aan de andere kant van het water en liep ze langs de andere kant van de waterhuizen terug. Na het vierde brugje liep ze langs een rij enorme bomen. Hun takken waren zo dik en laag dat ze er met een beetje moeite wel in zou kunnen klimmen. Als het niet midden in een drukke straat was, had ze het gedaan.
Het vijfde brugje bracht haar terug naar de weg waar ze vandaan kwam. De zesde zou de brug zijn waar ze al over was gelopen. Midden op de laatste brug bleef ze staan. Ze wilde nog niet terug naar huis. Ze staarde over het water en toen zag ze hem. Een perfect rond oppervlak een stukje van de kant, in het water. Om haar nieuwsgierigheid te bevredigen liep ze de brug af, naar het ronde eilandje. Tussen het eilandje en het heuveltje waar ze op stond, was een droog stuk in het water. Ze sprong, en klom toen het eilandje op. Hier waren eerder mensen geweest. Paden worden paden door er op te lopen. Er groeiden bomen op het eilandje. Een boom groeide scheef zodat ze er makkelijk op kon klimmen. Ze ging zitten en bungelde met haar voeten boven het water. Door de bladeren zag ze de mensen die op deze mooie herfstavond met haar de buitenlucht hadden gezocht, maar ze konden haar niet zien. In haar geheime wereld bestudeerde ze iedereen die haar gezichtsveld kruiste. Toen de gouden zon was verdwenen en het donker haar zicht belemmerde, stond ze op en vervolgde ze haar weg naar huis.
Ze wist dat ze het eilandje vaker zou bezoeken, al was het alleen om in alle eenzaamheid toch tussen de mensen te zijn. Misschien zou ze de volgende keer een boek mee nemen. Misschien zou ze ooit iemand meenemen die ze bijzonder genoeg vond om het mee te delen. Ze hoopte dat de gouden zon haar vaker naar ontdekkingen als deze zou leiden.

maandag 24 oktober 2011

leuk hoor. tot twee keer toe wordt mijn stuk verwijderd. Morgen meer.

Verstoppertje en angsten

Verstoppertje spelen. Vroeger deden we het allemaal. Uren lang achter elkaar. Steeds maar een betere verstopplek zoeken, zodat niemand je kon vinden. In mama's kledingkast, tussen haar mooie jurken, onder het bed, achter de boekenkast. En als 'de zoeker' dan héél dichtbij was, je adem inhouden en vooral niet bewegen.

Doen we dat nu niet nog steeds?
Verstoppen we ons niet nog steeds? Houden we niet nog steeds onze adem in?
Niet meer omdat we bang zijn, gevonden te worden in mama's kledingkast, maar om ons te verstoppen voor onze angsten. We willen ze niet onder ogen komen, net als we vroeger 'de zoeker' niet onder ogen wilden komen en daardoor nog iets verder wegdoken achterin de kledingkast.
En wanneer de angst dan toch heel dichtbij komt, houden we, net als vroeger, onze adem in en bewegen we vooral niet.

Lange tijd kun je je verstoppen voor je angsten, maar hoe goed je je ook verstopt, ooit zul je je angsten toch onder ogen moeten komen.
Want hoe goed je verstopplek vroeger ook was, na enige tijd werd je toch gevonden.