zaterdag 28 januari 2012

Kleine woorden


Vliegensvlug vloog ik naar je toe, je stond op het midden van de straat en was omringd door vrouwen met buggy’s en brullende kinderen. Je was veranderd in de paar dagen dat ik je niet had gezien, je levendige blik had plaats gemaakt voor grauwe ogen. De wereld gleed heel langzaam van me af toen je een vluchtige begroeting in mijn oren slingerde, zachte woorden met een beverige stem. Ik droeg de rode jas die je altijd zo mooi vond, je zei niks. Ik zocht naar de handen die je snel in je zakken begroef toen ze de mijne raakte, ik zocht naar je lippen die je snel achter je wangen verstopte toen ik ze vond. We krioelden door de straatjes die ineens zo onbekend leken opzoek naar warme koffie en mooie woorden die niet zo leeg leken. Kwijt.

Ik weet het, lief. Ik weet waarom jij nooit met iemand gelukkig zal zijn. Het spijt me-


woensdag 25 januari 2012

Een verhaal over lepels

Veertig jaar geleden was zijn verzameling begonnen met de eerste lepel. Het was de lepel die hij het liefst poetste. Hij was klein, maar lang. Simpel zilver. De verzameling besloeg zevenendertig verschillende lepels. Allemaal uniek. Acht jaar geleden was hij gestopt met verzamelen. Niet omdat hij wilde, maar omdat hij gedwongen werd. Ze waren allemaal bijzonder, ze hadden allemaal hun eigen verhaal. Hij wist alles nog, tot op het kleinste detail. Iedereen die hij kende uit de tijd toen zijn lepelverzameling nog groeide, was uit zijn leven verdwenen. Niemand kon zijn leven meer nieuw binnenstappen, omdat niemand de verzameling snapte. De enkeling die bij hem over de vloer kwam vond de man maar raar. Al die lepels aan de muur, de lepels die hij koesterde alsof het zijn kinderen waren. Niemand durfde er naar te vragen, al zou de man zijn verhalen maar wat graag vertellen. Er gingen verhalen over hem rond, stuk voor stuk gelogen, in het dorp waar hij acht jaar geleden was gaan wonen. Verspreid door de huishoudster, een jong meisje genaamd Hilda, die hij nodig had omdat zijn benen hem nauwelijks nog konden dragen. Zijn bijnaam was de lepelman en iedereen was bang voor hem.
Op de dag dat de man het leven verlaten zou, had hij het kleine boekje afgeschreven. Hij zat in zijn huiskamer in de grote zachte stoel te kijken naar zijn verzameling en te wachten op de dood. Hij wist dat die er aan kwam, hij was er klaar voor. Je zou zelfs kunnen zeggen dat hij graag wilde. Hilda was aan het werk in de keuken en was zich van geen kwaad bewust. "Hilda." De man riep het meisje met zijn krakerige stem. Het meisje kwam uit de keuken en ging tegenover hem staan. Bang voor wat komen ging, hij praatte bijna nooit tegen haar. Haar eigen verhalen hadden haar bang gemaakt. De man wees op het krukje wat naast zijn stoel stond. Hilda ging zitten. "Hilda, ik weet dat je graag verhalen vertelt. Ik mag dan oud zijn, ik heb nog goede oren." Het meisje schrok, ze had niet geweten dat de man wist dat ze verhalen had rondverteld. Hij glimlachte naar haar. "Ik verwijt je niks, meisje. Ik snap het best. Ik zou alleen willen dat je voortaan de juiste verhalen vertelt." Hij sloot even zijn ogen. "Zie je dat boekje op tafel?" Hilda knikte, al had de man zijn ogen nog dicht en kon hij dat niet zien. "Ik wil graag dat je me de eerste bladzijden voorleest." De man hield zijn ogen nog steeds gesloten toen Hilda opstond en het kleine blauwe boekje van tafel pakte. Ze ging weer zitten en sloeg het open. Een geur die alleen oude boeken kunnen hebben kwam haar tegemoet vanaf de vergeelde pagina's.
Ze begon te lezen.
"Het was een maandagochtend." Haar stem bibberde. "Nee." Zei de man. "Je moet alles lezen." Hilda slikte en begon opnieuw. "Voor Willem, voor al je dromen. Liefs Johanna." De man glimlachte bij het horen van haar naam. "Het was een maandagochtend. We lagen in bed, Johanna en ik. Ze sliep nog toen ik de gordijnen opende en het zonlicht de hotelkamer binnenliet. We ontmoetten elkaar de avond er voor, in een klein pianocafeetje in de voor mij onbekende stad. Ook voor Johanna was de stad onbekend en dat gegeven bracht ons samen. Het meisje was me meteen opgevallen met haar blonde lange haren. Ze was iets jonger dan ik, misschien pas net dertig. Ze voelde zich al oud maar ze droeg de jaren prachtig. Na een dronken avond in het cafeetje eindigden we in mijn bed, in het goedkope hotel. Ik klom terug in bed en keek hoe de zonnestralen op haar naakte huid schenen en haar blonde haren in goud veranderden." Het meisje stopte even met lezen om haar keel te schrapen. De man had nog steeds zijn ogen gesloten. "Ik weet niet hoe lang het duurde voor ze wakker werd, maar toen ze wakker werd zag ik weer hoe haar wangen kuiltjes maakten als ze glimlachte. 'Goedemorgen.' Haar eerste woorden van de dag. Ik kon niks zeggen, verblind door liefde. Pas na een tijdje staren kon ik woorden vormen. We praatten over de avond er voor en hoe alles een droom had geleken. Ik was blij dat ze hetzelfde voelde.
Ik bestelde pannenkoeken als ontbijt. We zaten nog in bed met het bord tussen ons in. 'Dit kan ik zo niet eten.' Zei Johanna. 'We hebben geen bestek.' 'Johanna, we hebben messen en vorken.' Zei ik. Ik keek naar die kuiltjes in haar wangen toen ze zei dat ze messen en vorken niet mee vond tellen. 'Ik heb een lepel nodig.' Ik verklaarde haar voor gek. 'Wie eet er nou pannenkoeken met een lepel.' Zei ik. Ze lachte me weer toe. 'Lepels zijn zo veel leuker, rond en mooi en doen nooit iemand pijn. Behalve als je heel hard slaat.' Ik denk dat ik gekeken moet hebben alsof ze was veranderd in iets raars, omdat ze me uitlachte. 'Ik meen het Willem, ik wil een lepel.' 'Goed, ik ga er een halen bij de receptie.' Ik wilde al opstaan toen ze zei dat ze dat te gênant vond. 'Zoals je zei Willem, wie eet er nou pannenkoeken met een lepel.' 'Dan moeten we maar een gaan kopen.' Ik zag in dat ze niet anders wilde dan pannenkoeken eten met een lepel. Dat rare kleine feitje zorgde er voor dat ik nog verliefder werd. In een klein winkeltje op de hoek kochten we een lepel. Niet groot, maar lang. Simpel zilver. Terug in het kleine kamertje aten we om de beurt van de inmiddels koude pannenkoeken met de lepel. Haar lange blonde haren vielen op het bed als ze voorover boog om een hap te nemen met de lepel en nog nooit had ik zo veel liefde gevoeld voor een vrouw."
Hilda stopte met lezen. "In dat boekje staan nog zesendertig verhalen van hetzelfde soort, Hilda. Ik wil dat je die verhalen voortaan vertelt." Hilda keek naar de man die nu zijn ogen weer geopend had en naar haar keek. Ze durfde niks te zeggen. "Ik wil niet dat Johanna ooit vergeten word. Johanna en haar rare liefde voor lepels. We hebben niet vaak iets gegeten met iets anders dan een lepel." Hij glimlachte bij de herinnering. "Maar ik hoop dat je dat nog wel zult lezen." Daarmee was voor de man het gesprek voorbij. Hij had zijn verhalen overgedragen en kon nu zelf verdergaan. Hij hoopte dat Johanna zou zijn waar hij heen ging.
Toen de man die avond stierf las Hilda in het boek met de zevenendertig verhalen over lepels. Ze las hoe Willem en Johanna in elke stad waar ze kwamen een lepel kochten. Ze las ook over de dood van Johanna. Ze huilde de nacht voorbij en toen ze die ochtend Willem dood vond in zijn stoel huilde ze nog een beetje meer. Ze huilde omdat ze hem nu nooit meer kon vertellen hoe bijzonder ze hem vond. Om het goed te maken vertelde ze nieuwe verhalen. Het boek werd uitgebracht en wereldwijd gelezen. De lepelverzameling eindigde in het museum van het dorp. Een trekpleister voor toeristen. Willem was nog steeds de lepelman en dat zou hij ook voor altijd blijven.

oke sorry dit was lang en stom maar ik moest het toch goedmaken met iets enzo. jjooee

dinsdag 24 januari 2012

Sproetjescreërende zonnestralen

De wind waaide door haar rossige haren en door het duingras. Ze liet haar kleurrijke vlieger op en rende, rende zoals nooit tevoren. De wind leek door haar lichaam heen te jagen, alles in haar weg te blazen. Ze voelde hoe de wind een glimlach op haar gezicht toverde. Ze struikelde over haar zandkasteel en liet zich op de grond vallen, terwijl ze de greep op haar vlieger verloor. Ze bleef staren en zag de vlieger steeds kleiner worden. Steeds hoger geraken, steeds verder weg van de kwade en boze beschaving. Een laatste glimp en zelfs het puntje was verdwenen in de blauw met wit vermengde lucht. Ze wilde die vlieger zijn. Langzaam verdwijnen en voor altijd rond blijven zweven. Zacht ademend lag ze daar, het duingras prikte in haar zij. Zo zou ze best lang zo kunnen blijven liggen. Misschien wel maanden, nee jaren. Ze zou vergroeien met de natuur, een onderdeel ervan worden. 
"Hé, daar heb je haar! De vierde zandkorrel van links!" Niet dat iemand haar kwijt zou zijn of zou willen zoeken. Nee, ze zou best vredig en onopvallend een onderdeel van de natuur kunnen zijn. Zo puur, zo wonderschoon. Mits je geen brandnetel werd. Hadden mensen de ongerepte duinen lief? Hielden ze net zoals zij van de grote woeste zee, met haar wilde golven? Of zagen ze het als een iets. Slechts als een iets, niet belangrijk voor hun aanwezigheid hier op aarde. Maakte de natuur de mensen? Of zagen zij het als een minderwaardig iets in hun leven. Iets wat erbij hoorde om hun bestaan te verheerlijken? Ze wist het niet. Ze kon de mens nooit zo ontdekken. Ze dacht dat men zich verheven voelde boven de natuur, terwijl zij de natuur boven haar bestaan stelde. Lastig.
Ze sloot haar ogen genoot van de sproetjescreërende zonnestralen.

maandag 23 januari 2012

Noorwegen

de zon scheen, maar echt warm was het niet.
Jij pakte mijn hand en kneep er zachtjes in.
We liepen samen de oprit af en begonnen ons eerste wandeling van ons eerste vakantie samen. Noorwegen.

We liepen een uur, zonder iets te zeggen. Unaniem werd er richting gekozen.

'Wij hebben veel meegemaakt, hé?' zei jij.
Ik keek op naar jou en verwerkte je woorden na die lange stilte.
Ik keek je aan en knikte, met op mijn gezicht een zachte glimlach.

'Ook nare dingen' zei jij, nu op een andere, serieuze toon.
Ik knikte en wende mijn blik af naar mijn zwarte sandalen en de steentjes van het asfalt, die onder mijn voeten verdwenen. Het bleef een tijdje stil.

Weer kneep je zachtjes in mijn hand en je blik verplaatste zich van het asfalt naar mij. Jij keek me aan en ik keek terug.
'Wij kwamen altijd weer terug bij elkaar' zei jij en je stopte met lopen.
Ik stopte ook en draaide me naar jou toe.
Jij draaide je naar mij. Ik pakte jou andere hand ook vast en keek je in de ogen. Jij keek terug en zo stonden we daar een tijdje. Midden op een weg in Noorwegen.

Je lachte naar me en daarom lachte ik ook.
'Broodje?' vroeg jij.
'Ja.' zei ik waarop ik mijn hand uit die van jou wurmde en je leidde naar het gras, naast het asfalt.

We gingen in het gras zitten en ik zocht in mijn tas naar een zakje met brood.
'Kaas goed?' vraag ik.
'Ja' zeg jij.

We keken allebei naar de overkant van de weg waar een paar hoge bomen stonden. Ik sloot mijn ogen na een tijdje, totdat ik je lippen op mijn wang voelde. Er verscheen een lach op mijn gezicht waarna ik mijn ogen opende en ik naar jou keek. Jij lachte ook.
Leuk, vond ik dat.