zaterdag 12 november 2011

De allegorie van de grot

Ik trok de dekens over onze plakkerige lichamen en nestelde mijn neus in je stugge haar. Het was alsof er even niks meer was, niks behalve onze zelfverzonnen wereld en de grot waarin we lagen. We luisterden naar klassieke muziek maar hoorden alleen elkaars lichaam, je pruttelde. ‘Ik ben gelukkig’ fluisterde in je in mijn oren, de woorden weergalmden in de grot en later in mijn hoofd. ‘Ik ben zo bang dat je me vergeet, vergeet dat je me mist’ en je wist dat ik het meende, al waren mijn ogen bedekt door de duisternis van mijn oogleden. En ik wist dat jij hetzelfde vreesde. Onze lichamen smolten heel langzaam samen en we renden rondjes om elkaars lippen. Tegen de klok in. We zeiden alleen maar mooie woorden om geen tijd te verliezen. De lelijke bewaarde ik voor mezelf, bij jou wilde ik even doen alsof ik gelukkig kon zijn.

‘Straks plakken we nog aan elkaar’ zei je tegen me. Stiekem was dat niet zo erg geweest.

Onze wereld was opgebouwd uit dromen en angsten. Dromen over alles wat we nog zouden doen, alle avonturen die we zouden beleven en de woorden die we nog over elkaar zouden schrijven. Angsten over dromen die we zouden verliezen en over onzekerheid die zou winnen. In onze grot was de wereld slechts een schim, een schaduw van het moment en we verstopten ons onder de dekens voor de werkelijkheid.

Het is maar goed dat we niet aan elkaar vast waren geplakt, het doet nu al genoeg pijn om me los te weken.

Plots besloot je de grot af te breken en ons kleine wereldje te vervangen voor leegte. Plots gooide je alles weg: de blik waarmee je me aankeek, de zee waarin we zwommen en de dromen die we hadden. Ik zou willen dat ik boos kon worden, de brokstukken van onze wereld naar je hoofd zou kunnen smijten om je pijn te doen. Ik kan het niet, ik kan het niet alleen. Ik kan nog niet vergeten hoe fijn ik het vond, hoe fijn jij het vond.

Nu bouw ik mijn eigen grot om mezelf bijeen te rapen. Het is er nog niet zo fijn, en stiekem best alleen. En nu ik niet meer kan vluchten doet de wereld ineens stukken meer pijn. 

donderdag 10 november 2011

Improvisatie dinsdag deel III

    druppels
 gleden langs
haar bleke wangen
“ik kan het niet
     alleen” 













dat was het, adieu

De groeten aan de wolken

Zeventien uur en drieëntwintig minuten, perron zeven A. Herhaaldelijk dreunde ik het zinnetje op in mijn hoofd. Ik mocht het niet vergeten, het zou voor een ramp zorgen. Wereldrampen, misschien zelfs wel.
En van wereldrampen hield niemand.
‘Als je gaat, echt gaat bedoel ik, kun je dan de tijd voor mij met je meenemen? Het lijkt me zo heerlijk om eens zonder tijd te leven.’ Het waren fluisterende woorden geweest, in een zachte lentenacht.  Misschien was het wel de eerste nacht waar ik echt van gehouden had.
Niet aan denken, en al helemaal niet nu. Zeventien uur en drieëntwintig minuten, perron zeven A. Het was al bijna zover. Nog nooit had ik iets zo vaak opgedreund in mijn hoofd, ook niet de formules voor mijn examen van wiskunde of het telefoonnummer van een belangrijk persoon. Niets en nooit.
‘En doe ook de groeten aan de wolken,’ was wat hij lachend had gezegd voordat hij de deur sloot. Ik had buiten gestaan, naast mijn fiets. Op dat moment stond ik net voorover gebogen om mijn fietssleutel in het slot te steken en ik had verbaasd weer opgekeken nadat hij zijn woorden uitgesproken had. Ik wist wat hij bedoeld had, maar alles was nog te vroeg. Ik wist niet waarom hij gelachen had. Hijzelf wist het waarschijnlijk ook niet. bedacht ik toen ik de tranen over zijn wangen herinnerde.
Stoppen met nadenken. Zeventien uur en drieëntwintig minuten, perron zeven A. Ik versnelde mijn  pas en liet me leiden door de mensenmassa zoals een vis dat deed door de harde golven in een herfstwind.
Herfst was het niet. Herfst zou het nooit meer worden. Niet hier tenminste. Hier was het altijd hetzelfde. Bijna alsof ik, in plaats van de tijd met me mee te nemen, hem juist achter me gelaten had. Terug naar de tijd, ging ik. En eenmaal daar aangekomen zou het zijn alsof ik nooit weggeweest was. Alles zou zijn zoals vroeger, in ’t begin. Aan het eind? Het einde van het begin, laten we het daarop houden
Zeventien uur en tweeëndertig minuten, perron zeven A. Nooit zal die combinatie van letters en cijfers nog ooit zoveel betekenis hebben. Of was het drieëntwintig? Tweeëndertig? Paniek. Net dat ene wat niet vergeten mocht worden is verdwenen in het zwarte gat van mijn gedachten. Story of my life zou ik bijna zeggen. Over het algemeen was ik een fan van ironie, maar in dit geval kon het me niet bekoren. Niet dat ik er op het moment in kwestie ook maar enige aandacht aan besteedde. Ik had het te druk met paniek raken. Tot ik bedacht: Als ik er gewoon om zeventien uur en drieëntwintig minuten sta, merk ik vanzelf of hij dan komt. Zo niet, wacht ik tot de tweeëndertig. Briljant.
Totdat ik bedacht: Misschien heb ik me wel vergist, en was het helemaal niet drieëntwintig of tweeëndertig, maar twaalf –NIETAANDENKEN-. Dat laatste beetje zekerheid,  de houvast die ik had, zou ik niet verliezen. Dat je als je op zoek gaat naar jezelf zo goed moet oppassen om jezelf niet kwijt te raken had niemand mij verteld. Misschien wilde ik mezelf helemaal niet vinden. Misschien wilde ik juist dat de rest van de wereld zou merken hoe het is om mij kwijt te zijn.
Struikelen en op tijd zijn ging niet goed met elkaar samen. Zeventien uur en vierentwintig minuten. Toen stond ik er. Misschien was ik nu te laat. Het kon nog tweeëndertig zijn. Ik zette al mijn hoop en leven op zeventien uur en tweeëndertig minuten. Perron zeven A was al bezaaid met mensen.  Onbekende hoofden en onbekende levens.
Het was drieëntwintig geweest. En ik was mooi te laat. De mensenmassa werd steeds minder. Nog minder. Een enkele verdwaalde ziel en een paar vogels en verder was er helemaal niemand. Al helemaal niet hij. Al helemaal niemand om de wolken mee te delen.  En toen steeg ik op. Misschien alleen in gedachten maar misschien ook wel helemaal. Toen ik de wolken zag wilde ik wel groeten maar ik kreeg het mijn mond niet uit. En ik hoopte dat hij er was maar hij was ook niet boven de wolken. Zeventien uur en drieëntwintig minuten. Dat zou het nooit meer worden. Niet die dag met die tijd. En alle kansen waren voor altijd verkeken. En ik was vergeten zonder dat mensen hadden beseft dat ik kwijt was geraakt.



hoi marije dat was vet gemeen doei

dinsdag 8 november 2011

Deel twee

Bij de bloemenkiosk had je naar me gekeken en gehoopt dat ik naar jou zou kijken. De heenreis zag ik je niet en ik ging naar school.

Ik denk dat het ongeveer kwart voor vier was en dat ik die dag journalistiek had toen ik de trein binnenliep. Van de docent van journalistiek werd ik enthousiast voor avontuur. Op pad gaan, dingen doen die ik in eerste instantie niet zou/wou doen.

Jij liep dicht achter me en ik wimpelde de gedachte waarom je dat deed af met 'hij zal wel een zitplaatsje willen' wat achteraf belachelijk bleek, omdat er welgeteld 4 mensen in de coupé zaten. Ondanks dat, liep je nog steeds strak achter me en ik begon me ongemakkelijk te voelen.

Snel zocht ik een plaats. Jij ging aan de andere kant van het gangpad, naast me, zitten, knikte en glimlachte vriendelijk mijn kant op. Quasi-verbaasd glimlachte ik schaapachtig terug. Je zag er vriendelijk uit.

Toen ik nog eens vluchtig jou kant op wou kijken had jij net besloten hetzelfde te doen en ons blikken kruisten elkaar. We glimlachten een vleugje van schaamte en wederzijdse nieuwsgierigheid.

maandag 7 november 2011

Enorm inspiratieloos en zo.

Ik verheugde me erop je weer te zien. Het was al zo lang geleden sinds ik je voor het laatst had gesproken en had kunnen aanraken. Ik hoopte dat je nog steeds zo stralend was, in de bloei van je leven.
Aan jou kon ik alles kwijt, je luisterde naar me. Je begreep me. Je zou nooit oordelen over me of me afwijzen.
Ik kon je vertrouwen. Jij met je grote sterke armen. Armen die alle lasten konden dragen.
Ik hield van je.
Maar je was weg. Je bestond niet meer. Je was verdwenen. Misschien waren de lasten je te veel geworden.
Vergeten zal ik je niet.

Mijn lievelingsboom.



Ik tekende tijdens aardrijkskunde een boom. Helaas zit ik nu veel te lekker om op te staan en de boom in te scannen.