zaterdag 23 juli 2011

Zeegedachten

Zoals zo vaak deze dagen schrijf ik op het strand, toegezongen door Bon Iver. Aan de zee kan ik het beste schrijven, omdat de woorden komen aanwaaien. Zomaar, in mijn hoofd en op mijn papier (in mijn speciale ‘ik-schrijf-op-het-strand’-kladblokje). Het liefste zou ik dobberend op een opblaasdolfijn schrijven, maar omdat ik bang ben dat het water mijn woorden zal vervagen beperk ik me tot het strand.

Om me heen zitten veel mensen te vechten met hun tentje, allemaal in hun eigen wereldje. In ieder geval, ze doen alsof ze in hun eigen wereldje zitten, afgesloten met een grote zonnebril. Maar de doorschijnende donkerbruine brillenglazen verraden ze. Stiekem kijkt iedereen de hele tijd om zich heen, probeert zich te vergelijken met de mensen om zich heen en hoopt dat anderen ook klungelen met hun tentje, zodat ze niet de enigen zijn. Vooral niet opvallen, vooral niet anders zijn.

Ze kijken eerst naar anderen, dan pas naar zichzelf. Het strand is net de echte wereld.

Ook ik kijk om me heen, natuurlijk, en ik geniet ervan en ik droom weg, deins mee op het geruis van de golven in de hoofd. Een meisje met golfjeshaar zie ik moeiteloos in een spagaat springen, waren mijn benen ook maar van elastiek. Sprookjesachtige zandkastelen, overal; woonde ik maar in zo’n kasteel aan zee, met een hele mooie kroon op mijn ingevlochten prinsessenhaar. Ik zie een meisje met de bikini die ik op mijn elfde had in het oranje, was ik nog maar elf en borstenloos. Mama slaapt, was mijn hoofd ook maar eventjes leeg en slaapgezind.

Record: een verliefd stelletje zette zojuist hun tentje op in 42 seconden (ja, ik heb geteld).

En nu zie ik mezelf, na al die anderen.  Zie hoe mijn moedervlekken zich vermengen met korrels zand, en vlekken. Zie hoe dun mijn benen zijn en zie dat mensen ook naar mij kijken, me keuren, me afkeuren. Laat ik het negeren en me concentreren op het zand in mijn navel.

De hoge golven roepen me, vragen me te komen. Voor de laatste keer deze week ga ik zwemmen, waarschijnlijk voor de laatste keer in mijn nog niet volwassen leven (enig melodrama lijkt me gepast). Ik ga je missen, lieve zee. 

donderdag 21 juli 2011

Mijn achthonderd woorden lange verhaal

(het spijt me voor de lengte, voel je niet verplicht om het te lezen, beschouw het als een goedmaker voor mijn stilte van vorige week)

Ze woonde in een huis.
In een huis boven een huis boven een huis boven een leegstaande boekenwinkel. Een huis wat je nauwelijks een huis kon noemen. Klein was het. Maar ze woonde er, dus noemde ze het een huis.
Ze hield niet van het randje oude, opgedroogde vla wat altijd aan de bovenkant van het pak zat wanneer je het voor een tweede keer gebruikte en ook niet van katten en meisjes.
Ze hield van naakt rondlopen, rode keukens, planten die tegen huizen groeiden, woorden op haar muren schrijven en haar bh’s aan de waslijn hangen.
Houden deed ze ook van haar achterbuurman. Of achterbuurjongen, want een man was het niet echt. Officieel misschien wel, maar bij mannen hoor je te denken aan veertigjarige, in pak gehulde wezens met snorren en een tas met een laptop, stappend in de trein op weg naar kantoor.
Dat was hij niet.
Hij was een jongen. Dronk ‘s ochtends zijn melk uit het pak terwijl hij in zijn pyjama rondjes door de kamer liep, had altijd zijn ramen open staan wanneer hij naar the Cure luisterde, had als vervoersmiddel naar zijn universiteit een fiets die haast uit elkaar viel en zijn gordijnen stonden altijd op een kier. Een jongen dus.
Hij hield van de geur van uitgelezen boeken, thee uit een koffiekopje, woensdagavond en met z’n tweeën alleen zijn.
Hij hield niet van vertellen waar hij niet van hield.

Ze waren samen begonnen met het opbouwen van een wereld, een kleine, eigen wereld voor hun alleen.
Ze dansten samen. ´s Avonds op verdwaalde woensdagen zette zij haar koptelefoon op en danste met gesloten ogen door haar woonkamer, hij deed hetzelfde, maar dan door zijn woonkamer. Zo dansten ze samen.
Zij hield van hem, zoals je houden kon van iemand die je kende zoals zij hem kende.
Hij begon naar haar te schrijven. Gedichten die hij vond in boeken uit zijn boekenkast schreef hij op grote vellen papier en zette hij voor het raam neer, waar zij ze lezen kon. Haar antwoord, wat altijd in dichtvorm kwam, was geschreven in de krullerige letters die pasten bij de dansen die ze maakte.
Hij hing hartjesslingers langs de gordijnen, zij scheurde foto’s uit tijdschriften en hing ze voor het raam. Voor hun dromen, voor hun plannen.
Ze was het meest bijzondere meisje dat hij ooit gezien had. Hij was de meest bijzondere jongen die zij ooit gezien had.
Ze spraken elkaar nooit, zagen elkaar niet op andere plekken dan van achter hun veilige, glazen ramen. Waarom die afstand nu nog bestond begrepen ze niet. Maar zo was het nou eenmaal.
Toch wisten ze allebei dat de dag dat die verbroken zou worden, ooit zou komen. Ooit zouden ze ontsnappen uit hun kooien en verder leven in elkaars armen. Waar ze hoorden.

Zij kwam soms dagen niet in de woonkamer. Hij wist niet waar ze was en zat soms uren voor zijn raam te wachten om een glimp van haar op te vangen. Tevergeefs, want op zo’n moment was ze nog nooit langsgekomen. Vaak kwam ze op woensdagavond terug, danste door haar huis alsof ze nooit weggeweest was en glimlachte na afloop verontschuldigend.
Hij hield van haar, zoals je houden kon van iemand die je kende zoals hij haar kende.
De eerste keer dat ze echt een woensdag miste, was op een koude decemberdag. Hij danste niet, hij kon het niet zonder haar, hij wilde het niet zonder haar. In plaats daarvan dronk hij warme chocolademelk terwijl hij dichtbundels las en afgeleid uit het raam staarde naar haar verlaten huis. Die ene woensdag werd een tweede woensdag, en een derde.
Hij had aangebeld, brieven gestuurd en eenzame dansjes gemaakt voor haar deur. Vulde zijn dagen met vragen, in de hoop op antwoorden.
Na de langste weken vol stilte kwam hij de dag na de vierde woensdag thuis van het boodschappen doen.
Er stonden mannen naast haar huis, voor haar huis. In haar huis.
Haar huis werd leeggehaald.
Haar bank zetten de mannen in een busje en ze haalden ze bedrading van haar muziekinstallatie los. Stapelden haar borden tussen keukenpapier in een kartonnen doos en legden haar collectie van boeken daarbovenop. Beetje voor beetje, meubel voor meubel. Alles werd in de witte bus geladen. Door zijn raam zag hij het allemaal gebeuren.
Zonder na te denken zette hij zijn pak melk met de rest van de boodschappen op zijn eettafel neer en rende vlug naar haar voordeur. Met grote ogen keek hij toe hoe de mannen haar spullen de bus in sjouwden.
‘Is ze verhuisd?’ vragend keek hij één van de mannen aan.
‘Geloof jij in leven na de dood?’ was het resolute antwoord van de man, waarna hij de kleine koelkast met een plof op de straatstenen liet neerkomen. ‘Dan zou je dit inderdaad verhuizen kunnen noemen.’

Gedachtes

Wat als. Wat als ik vijftig jaar geleden geboren was. Of vijfhonderd. Of twee dagen eerder. Wat als mijn ouders dertig jaar geleden niet besloten hadden naar hetzelfde feestje te gaan en elkaar tegen te komen.
Wat als ik besloten dat ik me toch niet goed genoeg voelde om mee op skikamp te gaan. Wat als ik een andere weg naar huis was gefietst gisteren. Wat als ik vroeger besloten had dat ik toch liever op trompetles wilde dan gitaarles.
Wat als ik de moed bij elkaar gekregen had om er gewoon op af te stappen. Wat als…

Hebben vlinders, duizenden kilometers, meer invloed op ons leven dan wijzelf? Kan een vleugelslag aan de andere kant van de wereld ons leven meer veranderen dan al onze eigen pogingen? Ben ik een ander man over twintig jaar, als ik nu twee seconden mijn ogen dichtdoe? Anders dan als ik nu gewoon naar het scherm blijf staren?

Het antwoord is ja. Nee, dat weet ik niet zeker. Nee, jij weet het ook niet zeker. Maar ik denk het. En ik weet nog niet of dat een fijne gedachte is of niet. Waarom is het vaak zo lastig te bepalen of je iets fijn vindt of niet.

Ooit is er het einde. Misschien kun je dan eindelijk alles in zijn verband zien, als een geheel. Na een heel leven dag voor dag geleefd te hebben. Was ik de wereld voor iemand? Ben ik meer geweest dan seconde in een historie, één noot in een symfonie?

Was dat een fijne gedachte? Ik heb geen idee

woensdag 20 juli 2011

Toen ik je voor het laatst zag was ik 15. Dat is vier jaar geleden maar het voelt alsof het een heel leven van een lief oud omaatje in een bejaardentehuis geleden is. Toen ik je voor het eerst echt zag was ik 14. Ik had je al eens eerder gezien maar je was me nooit opgevallen zoals je me deze keer op viel. Je diep bruine ogen boorden in de mijne en dat beeld heeft me nooit meer los gelaten. En ik weet dat ik ook opviel bij jou, deze keer. Ik weet dat ik toen alles verpest heb en dat onze geschiedenis niet echt een garantie kan zijn voor de toekomst maar ik kan alleen maar hopen. Ik kan alleen maar gokken. Als gokken en hopen samenvalt ontstaat geluk.


Je bent een mysterie. Ik denk dat ik verliefd ben op het idee van jou. Die mysterieuze persoon die in de gedachten van een 14 jarig meisje zijn uitgegroeid tot een prachtig beeld wat na 5 jaar nog steeds bestaat.
En het glipte uit mijn handen als zand door een zeef en ik kon het niet tegen houden.
Deze keer neem ik een emmer mee zodat ik het voor altijd en altijd kan bewaren.


sorry dit is het enige waar ik aan kan denken. redelijk persoonlijk. negeer me maar ik ga nu rondjes rennen joe

komkommertijd

JA HOOR.

Ik was weer mezelf afgelopen woensdag. geen stukje, excuses.
Maar waar de piep moet ik nu weer over gaan schrijven?!

Het is zomervakantie, het enige wat ik nu doe is films kijken, de tour volgen, bier drinken, me ergeren aan de stiekjes in mijn mond, werken en heel lang naar mijn laptop staren.

Het gaat zelfs zo ver, dat mijn twittervriendjes en ik de meest achterlijke topics trending proberen te maken. Zo zijn #megamindymatig, #geslaagtdankzijkoudijs, #cowboypunten en #anouksucks al gefaald. Iemand suggesties voor een nieuw topic?

Ik ben verder ook niet echt productief geweest de afgelopen tijd. Mijn basgitaar vangt stof, letterlijk. Arm ding. De meest inspannende activiteit van de afgelopen tijd was wel het teringeind naar Weert fietsen met Pollie en Lotje, in de stromende regen. Gelukkig maakte de dubparty in het lokale stonershol het helemaal goed. Minpuntje: mijn vans zijn nog steeds doorweekt.

What else? OH SHIT FUCK CUNT JA. Morgen heb ik een kijkavond in Eindhoven. Totally siked: awesome huis en goedkoop ook nog. Wish me luck.

Verder, krijg ik vrijdag mijn beugel. Hoe stoer is dat? Bijna 20, en zo'n pubergrill in mijn smoel. Lovin' it, nu al. Ik kan vrijdagavond als complete nerd gaan Harry Potteren.

Maar.

Weer naar de dagelijkse gang van zaken. Nog 15.1  km te gaan, Perez Moreno ligt op kop. Hopen dan Schleck en co nog iets kunnen uitspoken.

Hopelijk tot volgende week.

dinsdag 19 juli 2011

Sinds mijn inspiratie momenteel onder het vriespunt is gedaald, zal ik deze week maar eens wat uiterst interessante dingen over mezelf vertellen. Zoals dat ik altijd 20 keer het woord "interessant" opnieuw moet typen, omdat ik niet weer of het met twee erren of twee essen is. En het feit dat ik weet dat "opnieuw" OF "overnieuw" een contaminatie is, maar ik niet weet welke van de twee. Daar kan ik me aan ergeren dus ga ik het nu Googelen. 
Ah, "overnieuw" is een contaminatie tussen de woorden "over" en "opnieuw". Zo leer je nog eens wat tijdens het lezen van deze blog.

Op dit moment luister ik Happiness van The Fray. En op dit moment begeven mijn oortjes het. Dat vind ik geen fijn gegeven.
Over zeventien dagen zal ik in de auto stappen om naar Zuid-Frankrijk te vertrekken. Ook zal ik een nachtje in Barcelona vertoeven. Heerlijk, ik kan niet wachten. Weg uit de dagelijkse sleur, weg uit Nederland. Heerlijk. Als ik terug ben zal ik jullie volgooien met verhalen en foto's. 
De tijd verloopt veel te snel. Het lijkt gisteren dat ik mijn vorige blogpost schreef. 
Ik ben niet tevreden met wat ik nu schrijf, waarschijnlijk gaat dit allemaal weer weg en verander ik het weer. Puur omdat ik soms erg perfectionistisch ben, maar soms ook totaal niet. 

Ik hoop dat jullie hiermee genoegen nemen, ik weet echt niks.
Ik zal mijn stukje morgen aanpassen en hier iets nuttigs plaatsen. Het spijt me. Mijn gedachten zijn door een alien opgeslokt. 

maandag 18 juli 2011

ze

Hij duwde haar zachtjes richting het deurtje en ze gehoorzaamde. Ze wandelde door het smalle pad en vond haar plekje. Hij liep met haar mee, aan de andere kant van het raam en stopte waar zij haar plaatsje vond.
Hij lachte wel, maar het ging niet van harte. Bij haar ook niet.

Hij droeg een colbertje van de kringloop. Sinds kort zijn handelsmerk.

Naarmate de motor meer geluid maakte werd de denkbeeldige riem om haar keel strakker aangetrokken. Ze zei tegen zichzelf dat ze zich nu niet moest aanstellen en probeerde opgewekt te zwaaien.
Ze zag dat hij hetzelfde probeerde.

Langzaam verdween hij uit het zicht.
 Ze zwaaide nog steeds.


Haar keel stokte en haar hand bleef een paar seconden op dezelfde plaats in de lucht hangen. Haar vingers een stukje van elkaar verwijderd. Ze zwaaide net nog naar hem, nu is hij weg. Haar hand zakte moedeloos in haar schoot.

Ze dacht aan de vrouw die ze laatst bij het perron had zien staan. De vrouw kuste haar kind en haar man wel zeker vijftien keer en huilde. Ze vond het nogal een rare situatie. Overdreven ook. Nu zat ze daar zelf. Warme zoute tranen die over haar wangen rolden en op haar schoot en haar handen belandden.

Haar handen die net nog gevuld waren met zijn handen.

zondag 17 juli 2011

eiland.

Zodra je klaar bent moet je hierheen komen, zei hij vanaf de schommel boven het water. Zijn voeten raakten het oppervlakte van de Caribische zee en zijn armen waren om de stevige touwen gewikkeld. Zij glimlachte en concentreerde zich op zijn stemgeluid, dat zich steeds verder over het water verplaatste, met de zachte tropische nachtwind mee. De palmbomen ritselden en de krabbetjes vonden hun schuilplekken onder de rieten parasollen. Van deze momenten hield zij het meest: er waren geen andere mensen te horen op het strand. Alleen de zee die zich periodiek in de branding stortte, en de palmbladeren die zich lieten meevoeren met de briesjes die haar gelukkig maakten. Eigenlijk maakte het hele plaatje haar gelukkig. Het hele eiland. En vooral hij.

Hij, die een  hangmat voor haar gekocht had en toen handmatig nog twee bomen geplant had zodat ze er ook echt iets aan hadden. Hij, die haar liet blozen en giechelen als één van die meisjes die ze altijd verafschuwd had.
Hij, die hier nu op een slordig geverfde houten schommel zat te wachten tot zij naast hem plaats nam, zodat hij haar hand kon pakken en zodat ze samen naar de nachtelijke horizon konden kijken.

Ik maak het morgen wel af. Ze gooide het doekje neer en zette het krukje weg. Ze ging op de schommel zitten, vlocht haar benen in zijn benen en haar vingers in zijn vingers.
De kleurrijke gifkikkers vulden het donker nu met hun geluiden. Ze lieten zich nooit zien, maar om het gezang kon je niet heen als je ’s nachts over het eiland liep.
De maan glinsterde in de verre verte, een trap van licht vormde zich op het water.

Voor het eerst in haar leven had zij niet de drang om de donkere horizon op te zoeken. Waar zij normaal niet stopte tot ze het eind gevonden had – terwijl het eind zich met haar mee bewoog net zoals een horizon nooit dichterbij komt – nam ze nu genoegen met alleen het kijken. Het kijken naar de horizon, het voelen van zijn huid tegen de hare.

Zijn duim maakte cirkeltjes op haar knie.

Misschien was dit wel haar horizon. En anders was het misschien wel helemaal niet de bedoeling dat ze altijd maar naar de horizon op zoek ging. Misschien moest ze wachten tot die naar haar toe kwam.

En als dat ooit zou gebeuren zou ze ter plekke wel bedenken wat ze ging doen.
En als dat nooit zou gebeuren zou ze ter plekke wel bedenken wat ze ging doen.