zaterdag 4 februari 2012

Sneeuw


De vissen in de vijver zijn bevroren en je woorden bevriezen tot kleine kristalletjes in de lucht. Ik vroeg me af hoe we eruit zouden zien als we nu bevroren als vissen. Dan zouden mijn vingers in de jouwe versmelten tot ijs en dan zouden mijn ogen voor altijd gelukkig zijn. En zou jij verstillen met lieve woorden op je lippen, gevangen in mijn sjaal.  
Ik ving sneeuwvlokjes met mijn tong, ze smaakten naar de groentesoep die mijn oma vroeger voor me maakte als ik bij haar kwam logeren. Toen ik je dat vertelde krulden je mondhoeken zachtjes naar boven en stak je je tong naar buiten om te proeven. Je zei dat mijn oma vast geen pittige dame was. Ik gooide een sneeuwbal in je nek.
Soms ben ik bang dat ik van je hou, zelfs hier zo in de kou. 

donderdag 2 februari 2012


Zondagnacht. Ze wilde de zonsopkomst zien. Niet dat ze die nog nooit gezien had, meerdere malen zelfs, alleen nog nooit met hem. Nog nooit met iemand samen eigenlijk. Soms kwam ze hier om de zon te zien opkomen. Op een van de nachten dat ze weer eens niet in slaap kon komen. Op sommige dagen was ze simpelweg niet moe. Vaak besloot ze dan maar iets nuttigs te doen, haar kamer opruimen bijvoorbeeld. Of de was opvouwen. Dan hoefde ze dat over dag niet meer. Had ze lekker veel tijd over. Dat was één van de dingen die hij in de loop van de avond geleerd had. Hij bewonderde dit in haar, hoe ze iets naars als slapeloosheid bijna als een zegen kon laten lijken.

In andere nachten besloot ze rond te dwalen. Zo zacht als het ging sloop ze haar huis uit en liep ze een willekeurige kant op, net zo lang tot ze geen zin meer had. Of tot ze eindelijk slaperig begon te worden. Vaak kwam dat moment niet. Dus dan keek ze de zonsopkomst.
Vandaag was zo’n dag. Ze had niet eens te moeite genomen om in bed te gaan liggen, ze had toch al door dat het niks ging worden. Maar vandaag was anders. In plaats van op de gok een richting te kiezen besloot ze hem te bellen. Hij nam op, natuurlijk nam hij op. Hij sliep nog niet, te veel gedachten probeerden nog zijn aandacht op te eisen. Ze vroeg hem een plek uit te kiezen en haar daar te ontmoeten. Hij ging akkoord, waarom ook niet? Wat had hij te verliezen?

Ze groetten elkaar en begonnen te lopen. Waarheen wisten ze geen van beiden. Ze vroeg wat er in zijn rugzak zak. ‘Niks bijzonders’ was zijn antwoord. Daar nam ze maar genoegen mee. Langzaam begon ze te vertellen. Over haar kat, haar baantje, haar kamer. De boeken die ze las, liedjes die ze luisterde, series die ze keek. Bij bijna alles wat ze zei moest hij glimlachen, een wereld ging voor hem open. Hij had behoefte aan een andere wereld dan de zijn. De hare voldeed. Hij zei niet veel, het luisteren beviel hem.
Naarmate zowel de wandeling als de nacht vorderde werd ze persoonlijker. Haar slapeloosheid kwam ter sprake, haar twijfels, ergernissen, onzekerheden. Dingen waar ze vrijwel nooit met iemand over sprak. Sterker nog, die ze nog nooit zo inhoudelijk aan iemand had verteld. Maar nu kwam het eruit. Ze bleef er kalm onder, maar het kwam met bakken tegelijk.

Ze vroeg of hij de zonsopkomst met haar wilde delen. Hij accepteerde, op voorwaarde dat het op een grasveld zou zijn. Hij hield van gras, de geur, de kleur, het gevoel. Ze wist nog wel een plekje, dus dat was geregeld. Terwijl ze verder praatten liepen ze erheen. Het was een grasveld zoals er vele zijn geweest en er nog vele zullen zijn, maar het was geschikt.

De rugzak ging open. Tevoorschijn kwamen een kleed, een fles water en een pak roze koeken. Ze moest lachen, ze had niet verwacht dat hij zo goed voorbereid zou zijn. Ze gingen zitten, het begon te regenen.  Regen met druppels waar je niet echt nat van wordt. Tegen de tijd dat ze beide twee roze koeken op hadden en de fles water half leeg was had hij het gevoel dat hij haar door en door kende. Alsof hun gesprekken al jaren gaande waren.

De zon begon eindelijk op te komen en het meisje wat zo graag met hem de zonsopkomst wilde bewonderen lag slapend op zijn buik. Het deed hem goed. Voor het eerst in tijden was het vredig in zijn hoofd. Rustig was het niet, vele gedachten vlogen nog door zijn hoofd. Maar ze waren niet belangrijk. Hij dacht niet aan de toekomst, aan wat er van zijn leven moest komen, wat voor werk hij zou gaan doen, met wie hij zijn leven zou willen doorbrengen. Aan wat er van hem verwacht werd en wat er zou gebeuren als dat hem niet lukte. Niet eens aan welke boodschappen hij morgen nog moest kopen.
Hij dacht ook niet aan het verleden. Aan wat hij eigenlijk had moeten zeggen in zijn laatste gesprek, aan dat hij niet overal  te laat had moeten komen. Niet aan spijt, schaamde, gemis. De jeugd en onschuld die hij verloren had.

In plaats daarvan dacht hij aan zijn navel en dat het zonde was dat die niet kon praten. Dan had hij nu fijne woorden in haar oor kunnen fluisteren. Hij dacht aan de opkomende zon en de motregen, het gras wat in zijn nek kriebelde en de bomen verderop. Hij dacht aan de wankele muur die hij verderop zag staan en vroeg zich af hoe die daar gekomen zijn. Hij wist het niet. Hij wist ook niet of hij er nog ooit achter zou komen. En dat beviel hem wel.

maandag 30 januari 2012

Ik

Ik ga slapen wanneer ik dat wil
en heb feestjes op een doordeweekse dag.
Ik rook wiet
en slaap met jongens waar jij de naam niet van weet.
Ik verknip mijn t-shirts
en scheur mijn panty´s.
Ik loop op hoge hakken
en draag mijn jas open in de winter.
Ik heb tatoeages
en piercings over mijn hele lichaam.
Ik eet heel ongezond
en boer luid.

Ja, mamma, als ik zou doen wat ik wou, dan zou het niet komen met me.
Haar haren deinden zachtjes op en neer, net als de golven van de immens grote oceaan.


Vijfhonderd maal sorry, maar dit is alles voor vandaag.