zaterdag 13 augustus 2011

Witte Kerst

Een asociaal lange gaap ontsnapt, gepaard met een oerkreet, uit mijn wijd openstaande mond wanneer ik me helemaal uitrek op mijn strandbedje. Met veel moeite sta ik op en loop onder de palmbomen door richting mijn stulpje dat pal aan het Roosendaalse strand ligt. ‘Wat?’ Ja, Roosendaal.  Het liefst had ik mijn oude dag doorgebracht in mijn geliefde Amsterdam,  maar aangezien je daar alleen nog waterhuizen hebt en ik allerminst in het bezit ben van zeebenen, heb ik maar besloten me te vestigen aan de Brabantse Riviera.  
Ik kijk door het keukenraampje en zie dat mijn vrouw druk in de weer is met de voorbereidingen voor het kerstmaal. Dit doet me besluiten nog maar even een frisse duik te nemen. Zo snel mogelijk probeer ik van de veranda naar de zee te komen zodat ik mijn voeten niet verbrand aan het bloedhete zand. Het moet een maf zicht zijn, een oude man die zich rennend naar de zee begeeft en daarbij zijn voeten geen seconde contact met het zand laat hebben. Gelukkig val je hier niet zo snel op, op dit strand vind je mensen van alle soorten pluimage.
Ondanks de temperatuur van 26°C -dat las ik op mijn Iphone 36-, voelt het water koud aan. Niet zo gek, gezien de buitentemperatuur 38,2°C bedraagt. Ik sta nu tot aan mijn middel in het water. ‘Kom op, je kan het’, spreek ik mezelf toe, om me vervolgens compleet onder te dompelen in het blauwe zeewater. Ik zwem erg vaak in de zee om fit te blijven, altijd tot de torenspits en terug. Zo’n vijfhonderd meter. Ook vandaag besluit ik hetzelfde baantje te zwemmen. Schoolslag. Onderweg kom ik weer allerlei rare figuren tegen, waarvan de ergste een jongen is met een boxershort onder zijn zwembroek. ‘Wat een idioot’, denk ik bij mezelf, ‘dat is al minstens veertig jaar uit de mode, en zelfs toen het in was vond ik het geen gezicht.'
Nadat ik het water uit ben, weer in de hitte van de brandende zon, hinkel ik terug naar mijn veranda. Door het raampje van de keuken zie ik dat mijn kinderen en kleinkinderen inmiddels zijn aangekomen. De heerlijke geur van de door mijn vrouw gemaakte kalkoen komt me tegemoet en voor het eerst krijg ik dat echte kerstgevoel. Nog even werp ik een blik op het prachtige strand. ‘Dit jaar alweer een witte kerst’, lach ik, om me vervolgens bij mijn familie te voegen.
Om alle misverstanden uit de wereld te helpen: Nee, ik ben geen aanhanger van Al Gore, dit is slechts een uit de hand gelopen gedachte over klimaatverandering, gevoed door het feit dat het ongeveer de hele zomer al regent.

vrijdag 12 augustus 2011

Hoi. Ik heb geen inspiratie. Maar ik wil wel schrijven.
Dus jullie krijgen nog een stukje van mij als ik dat wel heb.

donderdag 11 augustus 2011

De zee is niet echt mijn ding.

Maar mijn vakantie was wel heel leuk met Manou. Ik ben net terug en het is nu donderdag maar ik post nog even iets. Aangezien ik niet zo goed voorbereid was als Manou heb ik niks gepost vorige week. Het spijt me dus ik ga morgen iets heel leuks schrijven. Hoop ik.


Dit is niet mijn dag dus ik zondig alweer. Wat ben ik toch rebels.

I’ve seen oceans turn into deserts
I’ve seen breezes turn into storms
I’ve been broken down and torn into pieces
I stretched my arms out and begged for more
I watched as storms tore bridges down
I saw seeds grow into trees
I’ve felt the weight of the world on my shoulders
And still I’m amazed by you and me

I’ve stared my eyes out, I’ve screamed my lungs out
I fell silent as cities burned
I’ve let someone draw the air from my lungs
As my stomach just twisted and turned
I’ve counted the times I knew love on my fingers
Turns out one hand was enough for me
I’ve said to myself this will never be over
But now it’s time to set me free

woensdag 10 augustus 2011

Anna

Met mijn ogen dicht luisterde ik naar haar vingers die over de toetsen gleden. Terwijl ik zelf zong probeerde ik haar stem in mijn hoofd te laten overstemmen.

We liepen over een klein weggetje naast het treinspoor, de wind waaide door haar haren, mijn fototoestel klikte onophoudelijk. De hond rende heen en weer alsof hij nog nooit buiten was geweest en hij de wereld nog moest ontdekken. Zij lachte en sprong alsof ze nog nooit buiten was geweest en ze de wereld nog moest ontdekken. Wat in feite natuurlijk ook waar was, maar soms leek het alsof ze alles al gezien en gedaan had. We dansten een rondje en in mijn hoofd klonk haar stem.

We zaten in de auto, geparkeerd onder een lantaarnpaal. De regen kletterde op de ramen. Ze moest over 5 minuten thuis zijn, daarom gingen we nog lang niet weg. Alles wat belangrijk was moest worden verteld en daarna nog een keer. Zo vaak mogelijk tot het niet meer belangrijk was en we opnieuw konden beginnen. Voor ons lag de ruimte waar we elkaar voor het eerst echt ontmoetten. De plek waar ik haar leerde kennen als de persoon die ze toen was en die ze is geworden. Toen de regen ons te zwaar werd bracht ik haar thuis. Over de eenzame weg naar huis reed ik en in het liedje op de radio hoorde ik haar stem.

Ze zat naast me in een kamer in mijn favoriete stad en ze leerde een liedje op mijn gitaar. Een natuurtalent want ze had het binnen 5 minuten geleerd. We gingen naar de stad waar een groepje mannen in rare pakjes een paar liedjes speelden. Ik haalde haar over om een jurkje te kopen, die ze eigenlijk nooit aan heeft. We maakten een pizza in de magnetron en terwijl we dat probeerden te eten keken we naar een film die we al hadden gezien maar waarbij we nog steeds gilden om een goede afloop. In al die herinneringen hoor ik alleen haar stem.

Nu zit ze een paar meter verderop ongeduldig te wachten tot ik klaar ben met typen en we weer door de regen kunnen rijden. Waar we heen gaan zien we dan wel weer, het maakt niet uit zolang ze maar naast me zit. Anna. Zolang ik maar naar haar stem kan luisteren als ze zingt.





zondag 7 augustus 2011

Sven wordt wakker. Het felle zonlicht walst zich een weg tussen zijn amper geopende oogleden en op hetzelfde moment dringt tot hem door dat hij weer eens tot diep in de middag heeft liggen slapen. Hij voelt zich vreselijk; de alcohol- en sigarettensmaak in zijn mond doen hem walgen. Een vormeloos gat naast zijn hoofdkussen trekt zijn aandacht. “Verdoemmeee!” Het droge stemgeluid dringt in de afgebladerde muren en verdwijnt. “Verdoemme verdoemme verdoemmee!”. Woedend gooit hij zijn vuist tegen de poster van ‘The Fall’ die naast zijn matras hangt en vloekt nogmaals tegen zichzelf.

Het gat werd negen uur eerder gevormd door een ongedoofde Lucky Strike-sigaret die uit Sven’s rechterhand viel terwijl hij met de andere hand in het slipje van zijn one-nightstand iets ongewoon aantrof. Hij had ‘haar’ natuurlijk niet goed kunnen bekijken in het discolicht dat het zaaltje achteraan de Poco Loco doorkliefde. Ze was tegen hem aan komen dansen en had op haar mobieltje haar naam getypt. “MIRANDA”, stond er in dikke letters te lezen. Hij schreef haar die van hem terug en voegde eraan toe of hij haar iets mocht aanbieden. Ze knikte en even later kwam Sven terug met twee glaasjes cava, zijn vijfde die nacht. Al snel bleek dat Miranda haar handen niet kon thuishouden, tot jolijt van Sven die in haar oor schreeuwde of ze niet naar zijn kamer wilde meekomen, twee straten verderop. Miranda knipoogde en kuste hem vol op de lippen. Zo gebeurde het dus dat Sven twee straten en wat trappen later zijn nog gloeiende sigaret naast zijn hoofdkussen liet vallen en in een dronken bui besliste dat hij wel eens wilde weten hoe het voelt.

Twee dagen later gaat Sven op aanraden van zijn zus, zowat de enige die zich nog om hem bekommert, op bezoek bij zijn huisarts, Dr. Vanacker. De grijze, gesloten man in witte jas neemt hem een bloedtest af en belooft hem te bellen wanneer hij de resultaten heeft. Op vrijdag 5 augustus 2011 zou Sven nieuws krijgen dat hem tot zijn allerlaatste dag zal achtervolgen. Samen met 40 miljoen andere mensen ter wereld mag hij zichzelf vanaf nu drager noemen van het dodelijke HIV-virus.

Op zich wel titelloze universumtheorie.

Ik weet niet zeker of het huisje waar Danielle en ik de komende week vanaf morgen, vrijdag dus, zitten internet heeft. Dus, voor als dat niet het geval is, zit ik nu op donderdagavond achter mijn laptop. Bon Iver op de achtergrond, een kwast met een klodder diepblauwe verf eraan op mijn papier en mijn vingers op de toetsen van mijn laptopkeyboard. Ik was bezig met het verven van de zee. Een zee. Ik verf vaak de zee. Mijn zee is eigenlijk altijd hetzelfde maar ze zien er wel anders uit. Het ligt er maar net aan in wat voor bui ik ben.

Ik las vandaag tijdens mijn lunchpauze op het werk een boekje van natgeo junior, of zoiets in ieder geval. En daar stonden allerlei doe-het-zelf stukjes in. Er stond in hoe je je eigen ster moest maken. En hoe je je eigen sterontploffing kan maken. Natuurlijk was het niet serieus bedoelt, want je kunt nou eenmaal niet de kernreactor in de ster die je van te voren gemaakt hebt aanzetten zodat hij gaat ontploffen en zodat er een zwart gat ontstaat.
Maar het idee vond ik wel leuk. Enorm leuk zelfs. Ik houd van de sterren.

Als ik ’s nachts buiten ben en het is helder, spendeer ik die tijd naar boven kijkend. Met volle aandacht. Ik voel me kleiner en machtelozer dan ooit als ik naar het universum kijken. Zeker als ik bedenk dat wat ik zie ’s nachts nog niet eens een kwart is van het gehele universum. Het komt niet eens in de buurt van een kwart. Ik vraag me vaak af of het ooit ophoud. Of er een grens is. Een grens tussen het universum en iets anders. Misschien ook wel tussen het universum en het niets. Het grote niets. Maar dat lijkt me tamelijk onwaarschijnlijk. Misschien zijn we wel onderdeel van een experiment. Ik weet niet precies hoe ik me da zou moeten voorstellen, maar het zou in ieder geval betekenen dat we niet in de hand hebben hoe lang we leven. Zeg maar.
Ik heb het als volgt in mijn hoofd: iemand, iets groters dan een mens, kweekt werelden. Op die werelden plaatst hij organismen. Hij begon met allerlei kleine organismen en die groeiden uit tot grotere organismen. Organismes. Kies maar welke meervoudsvorm je het liefst hebt.

Dit wezen dat werelden kweekt had opeens dino’s. Maar die dino’s waren niet wat hij in zijn hoofd had. Dus roeide hij ze allemaal uit. Hij hield over wat hij nuttig vond. En nu zijn wij er.
Als dit waar is, zou dat betekenen dat het wezen ons ook uit kan roeien wanneer hij wil. En aangezien de mensheid niet eens leeft zoals ik dat wil, leeft de mensheid waarschijnlijk helemaal niet zoals het kwekende wezen het wil. Moeten we nu bang worden? Misschien wel.

Als ik mijn tweede theorie nog moet uitleggen vandaag wordt dit stukje kilometers lang. Misschien volgende week dus. En anders niet. Dan mogen jullie lekker nadenken over jullie eigen theorieën. Want ik weet zeker dat jullie die hebben.
Het universum is te fascinerend om er geen theorieën over te hebben.

En ik sluit niet af met een quote want ik weet zo één twee drie even geen leuke quote.