zaterdag 17 september 2011

Vlechten

Zullen we..’

Hij voelde de bui al hangen. Ze zou weer komen met zo’n onmogelijk idee, zo’n idee wat alleen maar werkt in haar hoofd en daarbuiten opgeslokt wordt door de harde fantasieloze wereld. En dan zou hij haar, zoals al zo vaak eerder, moeten teleurstellen en haar dromen leegzuigen. Zoals toen hij haar moest uitleggen dat je van wolken geen borsten kon boetseren om haar boezempje op te vullen. Of dat je door het eten van gras geen zeven magen krijgt.

Vroeger was ze vast zo’n meisje wat nog altijd tekeningen en de grootste wortel in haar schoen stopte voor Sinterklaas en zijn witte schimmel, ook al wist ze dat ze niet meer geloofde. Want geloven dat ze niet meer geloofde dat kon ze niet. Niet dat hij haar vroeger kende, in ieder geval dat dacht hij. Zij had hem al vaak genoeg in haar jeugd gefantaseerd, hij was vast die ene jongen die haar had geholpen met het bouwen van haar piratenschip aan zee. En als hij dat niet was had ze hem vast ooit een kauwgombal gegeven.

Maar hij wist dat het niet zo was, want hij zou haar en haar lange vlechten zeker herinneren. Zulke vlechten vergeet je niet. Nooit niet. Toen ze samen fotoboeken doorbladerden had hij ze vluchtig gezien, hij had nog gezegd ‘wat een mooie vlechten’, maar zij vond ze maar stom. ‘Vroeger trokken ze er altijd aan en toen heb ik ze afgeknipt met een botte schaar en toen was mama heel boos en toen moest ik huilen en naar mijn kamer en toen moest ik alle haren bij elkaar vegen’, vandaar.

Het ergste vond hij had hij haar had moeten vertellen dat niet iedereen altijd lief voor elkaar is. Onschuldig bloot –zo dampend onschuldig kon alleen zij zijn- kwam ze uit de douche gestapt en terwijl ze haar eigen sleutelbenen bestudeerde had ze hem gevraagd waarom mensen elkaar kwetsen en pijn doen. De wereld is soms niet zo leuk en daarom zijn mensen soms ook niet zo leuk voor elkaar, had hij uitgelegd. Dat begreep ze niet. En hij voelde zich een bruut omdat hij het wel begreep.

‘… als we samen groot zijn door een land hier heel ver vandaan trekken. Een land waar ze lama’s hebben. En dan redden we alle zielige babylama’s die verstoten zijn en nemen ze mee? Dan zijn we een soort van lamaherders en slapen we ’s nachts naakt onder de sterren, want kleren hebben we niet nodig. Want we hebben die lama’s. Snap je? Ja?‘

Kon het maar zo zijn. Konden ze maar samen in haar dromen gaan wonen.