dinsdag 13 september 2011

Tranenzee

Hij huilt de hele tijd.
Zelfs als zich geen tranen vormen, verraden zijn ogen de pijnlijke leegte van iemand die vanbinnen huilt. Ik wil hem helpen, maar hij laat me niet dichtbij komen. Huilen doet hij alleen, weggekropen in de kronkelende gangen van zijn gedachten. Hij slaapt met zijn rug naar me toe, als een muur van vlees die de wereld buiten sluit. Hij praat tegen me met nietszeggende woorden, in lege, holle zinnen. Vroeger klonk er liefde door alles wat hij zei. Nu praat hij tegen me omdat het moet. Nu is alles wat hij zegt vlak en zonder enige betekenis.
Het verdriet is zo intens, zo immens dat hij er in zwelgt, er blind in zwemt zoals hij 's nachts zou doen in een woeste zee. Hij zwemt op tegen de hoge golven en komt niet vooruit. Elke dag wordt hij verder naar beneden gezogen, de diepte in. Weg van de oppervlakte. Weg van het leven. Weg van mij. Hij klampt zich vast aan het verlies. Ik wil zijn hand beetpakken, samen zwemmen naar de veilige kust. Om zijn wonden te helen, zijn pijn te verzachten, hem te helpen erbovenop te komen.
Maar hij strekt zijn hand niet naar me uit. In plaats daarvan deinst hij terug; hij doet het liever alleen. Hij geeft mij namelijk de schuld. Hij geeft zichzelf de schuld. En hij geeft mij de schuld.
Ik geef mezelf ook de schuld. Het meest neem ik het mezelf kwalijk. Ik wil dat hij stopt met huilen, stopt met verdrietig zijn, stopt met rouwen met elk stukje van zijn ziel.
Ik raak hem kwijt, wat ik zo hard had proberen te voorkomen door te doen wat ik deed en door te zeggen wat ik zei. Ditmaal zou ik hem niet verliezen aan een ander levend wezen. Ik zou hem verliezen aan zichzelf. Ik zag het gewoon voor me: hij zou verdrinken in de tranenzee. Hij zou naar beneden worden getrokken in de kille, grijze diepte en zijn leven nooit meer op kunnen pakken.
En het enige wat ik kon doen was toekijken vanaf de kust.

Geen opmerkingen: