zaterdag 22 oktober 2011

Kleurenblind

Er was eens een dag die de jaren daarna van kleur deed veranderen. Het was de dag waarop je besloot nooit meer terug te komen. En de mussen besloten van het dak te vallen. Ik dacht dat ik eenzaam wel gewend was, of in ieder geval het alleen zijn. Je zei dat je drie jaar zou verdwijnen –om je zelf te leren kennen en je te vervreemden van de rare wereld waarin we leefden- en dan weer terug zou komen. Je had beloofd dat je me dan in je armen op zou sluiten en je dromen voor me zou openen. Je zou me duizend kusjes en de wereld geven, dat had je beloofd.

Ik snap niet hoe ik zo naïef had kunnen zijn. Natuurlijk kwam je niet terug; de wereld waar je zou vrij was zou je vangen, opslurpen en nooit meer laten gaan. Jouw leven was altijd al een paradox geweest. ‘Het liefste zou ik de dood leven’ zei je ooit tegen me, en ik kuste je hartstochtelijk. Je was eindeloos duister en fatalistisch, en stiekem was ik altijd bang dat ik niet interessant genoeg was.

Het was precies drie jaar geleden dat je in je zeilbootje stapte. Ik was naar de pier gereden, had mijn mooiste zomerse jurk aangetrokken en me besprenkeld met je favoriete parfum. Bloedheet was het die dag. Een oude visser had nog naar me gefloten en gevraagd wat zo’n mooie vrouw tussen de rottende vissen op de pier deed. ‘Vandaag komt mijn geliefde terug, hij heeft de wereld rond veroverd’ had ik trots geantwoord. Hij zei dat je mazzel had, zijn vrouw was al lang geleden vertrokken omdat ze de vislucht niet meer trok. Ik had ongemakkelijk gelachen.

Uren had ik gewacht, mijn wangen waren ondertussen al roodverbrand. En ik had gehuild, gehuild alsof niemand me kon horen. De visser schonk me begrijpende blikken en vroeg of ik een paling wilde. ‘Nee, dank je’ snotterde ik. Ik wist dat je niet meer zou komen en ik weet niet waarom ik dat wist. Drie jaar had ik ingericht met vale tinten, en na die drie jaar zou jij mij komen helpen met het inkleuren van de kleurloze dagen. Dat had je beloofd.

Het was ondertussen al donker en de ondergaande zon had me met al zijn schoonheid nog harder doen huilen. ‘De wereld heeft hem opgeslokt’ hoorde ik achter me, het was de visser. Ik besloot dat ik mijn jaren voortaan in zou kleuren met de kleuren van de ondergaande zon, de wereld zou mij niet opslokken. Vanaf die dag ben ik iedere week naar de pier gegaan om tussen de rotte vissen paling te eten met de visser. We zeiden niet veel tegen elkaar, maar we vonden allebei dat samen alleen zijn een stuk minder eenzaam voelde.

We zagen elkaar achttien weken op een rij en langzamerhand wist ik steeds meer over de visser. Zo wist ik dat hij het liefste vis uit blik at, zoals sardientjes en tonijn. Toen hij dertien was zat hij voor het eerst op een boot en toen werd hij zeeziek. Hij verzamelt oude fotoboeken en zo ook de levens van mensen. Zijn postzegelverzameling heeft hij jaren geleden verkocht en van dat geld kocht hij zijn eigen boot. Hannah –een palindroom- was de naam van zijn vrouw, ze had blonde haren en blauwe ogen. En een spleetje tussen haar tanden. Zijn eigen naam had hij jaren geleden op zee achter gelaten toen hij probeerde de hare in de golven te fluisteren.

Over mezelf had ik gezegd dat ik alles wilde vergeten en dat ik het pijnlijk had gevonden dat er eigenlijk niet zo veel te vergeten was wat niet met jou te maken had. Hij had wel doorgevraagd, over ditjes en datjes. ‘Heb je het niet koud?’ ‘Waar ben je opgegroeid?’ ‘Wat is je favoriete vis?’ Ik had graag gewild dat ik antwoorden had maar ik voelde me zo blanco. Het liefste had ik gewild dat hij me beschilderde met zijn verhalen tot ieder stukje van mijn lichaam gevuld was met woorden, maar de zeewind blies alle letters van me af. Ik kon mezelf niet inkleuren, je had alle kleuren uit me gezogen. Ik was kleurenblind. De stilte die meestal tussen de visser en mij heerste voelde als een warm bad. Jij was nooit stil.

De achttiende week was het te koud voor een zomerse jurk. Met zijn ogen dicht naar de zee kijkend zat de visser op me te wachten. We begroetten elkaar zonder woorden en hij gaf me een paling. Ik keek  even naar de doodse vissenogen, ze leken op die van jou. Het was alsof de visser de woorden in mijn ogen las en hij vroeg hoe je heette. Ik moest huilen omdat ik het niet meer wist. Waarschijnlijk wist hij wel dat ik nooit meer terug zou komen naar de pier. Alleen voelde niet eenzaam meer.

In de weken na mijn laatste ontmoeting met de visser vergat ik nog meer. Ik wist niet meer hoe je eruit zag. Ik wist niet meer hoe je kuste. Ik wist niet meer of je ooit over me droomde. Ik wist niet meer of je linkshandig was. Ik wist niet meer of je zebra’s leuker vond dan giraffes. Ik wist niet meer of je ooit had bestaan. Ik wist niet meer dat ik niets meer over je wist.

Het spijt me. 

2 opmerkingen:

Marije zei

ik vind dit echt heel mooi!

Lisanne zei

Dankjewel Marije (: