donderdag 20 oktober 2011

De vroegste herfst

De eerste keer dat ik alleen met je was liepen we over onze lievelingsweg en vonden we een gewond vogeltje. Hij was klein en zijn vleugels waren naar binnen gevouwen. Je nam hem mee, verzorgde hem op een bedje van bladeren en keek hoe hij bibberend niet meer vliegen kon. Ik wist dat je jaloers was geweest op het feit dat hij wel ooit zijn vleugels uitgeslagen had en jij al twintig jaar met beide benen op de grond stond. Misschien was dat waarom je je zo vastklampte aan het beter worden van het kleine beestje.
Je zong liedjes voor hem, nam hem als levende ziel mee in de verhalen over je dagelijkse leven. 's Ochtends ontbeten jullie samen en hij was de grootste inspiratiebron voor je nieuwe dichtbundel.
En ergens in die tijden daar tussenin besloten wij van elkaar te houden. Zomaar, opeens. En het was goed zo.
Toen hij dood ging begroef je hem in het park onder onze lievelingsboom.

Het had jouw begrafenis moeten zijn. Ik wist dat jij veel liever onder je lievelingsbomen in het grootste park lag dan in die gladde kist op het plaatselijke kerkhof waar je veel te vroeg in belandde. Dat iedereen gedichten voor je schreef en liedjes voor je zong en niet die stille, betraande toespraken over dat je bijzonder was geweest. Dat wisten we al lang, dat wist iedereen al lang.

En je was weg en ik wist dat we nooit meer zo zouden rennen door de herfstdagen als we ooit gedaan hadden.

Geen opmerkingen: