donderdag 19 januari 2012

IJspaleis

Toen we die ochtend de deur uitstapten was de hele wereld van ijs. Van de bloemkolen in de kisten voor de groenteboer op de hoek tot het zand tussen de stoeptegels. De lantaarnpalen glommen en voorzichtige druppels liepen dankzij de uitgestraalde warmte naar beneden. De hele wereld was een grote ijssculptuur en iedereen leek het normaal te vinden.
De straten werden gevuld door mensen die verscholen in hun dagelijkse routine met grote passen van bushalte naar bushalte renden. Zonder uit te glijden of zelfs maar het evenwicht te verliezen.
Misschien hadden wij een winterslaap gehouden en  hadden we zo lang geslapen dat we gemist hadden wat er met de wereld gebeurd was. We hadden duizend jaar met onze ogen dicht in bed gelegen terwijl de hele wereld verder draaide en zoveel veranderde als iets veranderen kon.
Ik wist dat jij hetzelfde dacht, want de wereld was opeens raar en over rare dingen hadden we altijd dezelfde gedachtes gehad. We praatten niet, maar liepen langs de heuvel naar het park terwijl jij zacht je hand in die van mij schoof.

Pas zeven maanden en zeven dagen later begon de wereld met smelten. Eerst maar zachtjes, het waren alleen de plekken die beschenen werden door de warmte van autolampen, door lantaarnpalen. Onder de dikke laag die de wereld deze maanden verhoogd had, kwam in het park de groene waas van het gras weer tevoorschijn. Geen grijze witte wazen meer, maar wereld zoals een wereld zijn kon.
Na nachten van druppels langs ons slaapkamerraam, verdwijnende lagen ijs op het dak, ging het smelten steeds sneller. Van kleine stroompjes over de straten, naar grote watervallen, tot zeeën die alles in hun golven met zich meenamen.
En weer hield je mijn hand vast, net zoals je deed toen we die eerste dag langs de heuvel naar beneden liepen. Grote stromen kwamen door de ramen van het huis naar binnen. We dreven, we zwommen, we verdwenen.

Geen opmerkingen: