zondag 11 december 2011

Cerastoderma edule


Vroeger was je eens in een spiegelpaleis op een treurige kermis in Oostende geweest, vertelde je me. Je had  je van je moeders zachte hand losgeweekt en rende vluchtig door de gangen, die behangen waren met wel honderden spiegels. Uren had je er rond gerend, of misschien minuten, je wist het niet, en je had je verbaasd over het jongetje dat je achtervolgde. Zijn bruine haren hingen voor zijn ogen en hij lachte als jij lachte. En vond je grappen net zo grappig als dat je ze zelf vond. Je was troosteloos geweest toen hij, je enige vriendje, zomaar was verdwenen toen je uit het paleis stapte. Jaren later besefte je pas dat je het zelf was, het was toen je zijn blik herkende in de jouwe. Zonder na te denken had je je hoofd tegen de spiegel aan gegooid om te kijken of je vriendje ook pijn had, het bloed liep van jullie hoofd. Dit was de eerste keer dat je met jezelf botste.

Je wist niet waarom je me dit vertelde, mijn vingers slingerde over het litteken op je gezicht. Mijn lichaam rolde ik vanuit je armen op het jouwe. Nog nooit had ik iemand zo dichtbij gelaten zonder bang te zijn alles kwijt te raken. Bij iedere ademtocht vloog ik een klein stukje de lucht in, het leek alsof ik heel even zweefde en na iedere vogelvlucht landde ik in je dekens. We trokken de dekens over onze hoofden en zochten elkaars ogen in het donker. Ik telde de keren dat je knipperde, de keren dat je mijn haar uit mijn gezicht streek omdat ze mijn mond verstopte, de keren dat ik geloofde dat ik mooi was.

Met mijn lippen op de jouwe gedrukt vertelde ik je over de schelp op de zolder van mijn tante. De schelp, een cerastoderma edule, of gewoon een roestbruine kokkel, hield ik tegen mijn rechteroor aan. En dan hoorde ik mijn opa tegen me praten, ik had zijn stem nooit gehoord, maar wist zeker dat hij klonk als het geruis van het strand. Met golven aan woorden vertelde hij me verhalen die ik al eerder van mijn vader hoorde, over foto’s van koeien en vlekken die overliepen in wolken. Op een woensdagmiddag was ik naar de zolder van mijn tante toegerend, holde alle zevenendertig traptreden op en zocht naar de schelp tussen de knopen in het laatje van de naaimachine. Weg. In paniek rende ik naar beneden en vroeg waar ze de schelp gelaten had. Ze keek me niet-begrijpend aan en zei dat ze hem had weggegooid toen ze haar zolder opruimde, het was maar een gewone kokkel. Ik had gehuild tot mijn tranen op waren, ze smaakte naar de zee. 

Dit is een klein stukje van het langste wat ik ooit schreef, de rest hou ik fijn voor mezelf. En ik weet dat ik te laat was maar gister was ik te druk met hele fijne dingen, dus dan mag het. Doeeei doei. 

3 opmerkingen:

Afke zei

Heel mooi :)

Lisanne zei

Dankjewel :)

Tamara zei

Wauw.