zaterdag 11 februari 2012

'OP RUSLAND! OP DE AVONDUREN!'


De keren dat hij zijn vroeg sloeg had hij nooit onthouden, onze Chris. Ik voelde me als een indiaan verpakt in mijn gevederde vogeldeken. Zwart haar met rode strepen. Om me heen in het doorzichtig en er groeit een regenboog uit mijn hoofd. Daarbuiten groeit een groene wilg die zich vervlecht met mijn haren, neus verstopt in de krullen van de nacht. Duik in een ander alsof je nooit het water brak toen het zweet in je knieën school. Een wereldreis op je lichaam, weet je nog die expeditie rond je navel? Toen die keer dat ik mijn vlekken telden en al de scheuren die ik voelde onder mijn kleren? Weet je nog dat je rood droeg? Dat je spieren verslapten toen ik stopte met kietelen? Ik weet het niet meer, kwijt in de grijze massa die we ooit opgroeven. Druiven at je die dag, op zijn romeins, met een harnas rond je borst. Aten we toen niet taart, die van de vader van het zoontje van je oom. Knaagde je niet je kiezen kaal?
Ik dimde de lamp toen je je hoofd bedekte, zocht naar de sterren op je plafond van toen je nog geen haartjes op je borst had. Huil maar niet om mij, huil om je dromen. Als ik niet waanzinnig ben droom ik. Droom over huizen van wierook, van daken van kaneel, zilte zee als café. Het glas is leeg, ik drink je tranen op je lippen. We kussen en proosten, ‘OP RUSLAND! OP DE AVONDUREN!’. En met eindes zocht je de knoop in mijn haar. Met verf schreef je mijn naam op mijn verbrande vlees, schandvlek van de wereld, met een pook in je hand. Was er niet ooit een verlaten eiland waar je leerde hoe je koeien melkt? En hoe hagedissen paren in het zand?
Links is zo warm, rechts zo koud als ik mijn hoofd langs de grond schuur. Mag ik leven als ik niet durf? Of krijg ik dan straf, straf om te leven? Was ik niet liever in mama’s buik gebleven, toen de kangoeroe met mijn naam nog niet in de voortuin stond. Terug in papa, in zee van universum. Is de melk op, of de Melkweg? Zijn je oren verstopt of ben je ze kwijt? Krijs je me grijs als ik pastelverf op je mors? Met vlagen denk ik aan vla, dubbel, hangop, klimop bij mijn oma. Ik weet al hoe ik eindigen wou toen ik nog niet begon met bier en cake en de normen en waarden van de diepvriescultuur.
Je woont in mijn oren, luistert me af als ik liefs naar anderen strooi. Alsof ik ooit zou hijgen in een vreemde navel. Is de melk weg, is de koffie op of heb je slechts een muisarm? Droog me af op de marmeren tafels, die duizenden woorden van hij die niet meer is. Er was gras, er was wier, er was een wereld zonder mensen zelfs. Zelfs jij niet, zelfs ik niet. Voel dan hoe ik adem als ik droom. Hoe ik kijk als ik gedronken heb. Over blauwe tanden, blauwe borsten, blauwe handen.
Slaap lekker lieve wereld, mis me niet als het licht uit is. Ik ben je niet vergeten. Als ik niet droom ben ik krankzinnig en oh zo vrij. Alsof Brecht me schreef als zo’n meisje van Jan Wolkers, met brute woorden in het diepe gedoken. Daarom zal ik zingen, drinken van de maan als de zon hem smelt als kaas. De loep van mijn opa tussen de kikkers. De kousen van mijn oma, vlees zonder naad. En mijn laatste woorden zullen zijn: altijd blijven, altijd blijven drijven.

Geen opmerkingen: